Lelijke Eend

Mijn eerste auto was een Daf 33, een truttenschudder met jarretel-aandrijving. Na een jaar kreeg ik een automobiel die beter bij me paste. Een vierdeurs cabriolet met hydro-pneumatische vering. Een Deux-chevaux. Een Citroën CV. Een lelijke Eend dus. De draagbalken onder de motor waren kapot, maar een gegeven Eend moet je niet in het strotje kijken. De draagbalken waren snel gerepareerd. Eindelijk de weg op! Na een week rijden blies ik de moter op. In die tijd ging je gewoon naar het woonwagenkamp en werd een moter uit een dooie Eend gesloopt. Bij de eerste proefrit kwam een sliertje rook uit de verwarmingsgleuf, deze zwolg spoedig aan tot een dichte mist. Gelukkig konden de raampjes van de Eend open. Mijn inmiddels bezwete hoofd stak ik proestend door het raampje naar buiten. Het sturen lukte zo ook wel. Wat bleek, ik had olie bijgevuld en vergeten de dop erop te draaien. Olie op de hete uitlaat kwam je dan als rook tegemoet. Jaren later brak tijdens het rijden de stuurstang af. Doorgeroest. Vervelend. Vooral onder het rijden. Ik wilde net tanken. Ik stapte uit de Eend en schopte de voorwielen in de juiste stand en reed richting het tankstation. Bij elke stuurcorrectie herhaalde ik de handeling, ik stapte uit de auto en trapte de voorwielen in de juiste richting. Je moet toch wat. Een fietser stapte af en keek verbaasd toe, vooral toen ik ook nog ging tanken. Een nieuwe stuurstang van het woonwagenkamp bracht uitkomst. Het sturen ging nadien wel zwaar, maar alles went. Je kon trouwens met de Eend ook leuke dingen doen. Een grote draaiknop bediende de klep van de ventilatiegleuf, deze zat in de volle breedte onder de voorruit. De voorbank kon gemakelijk uit de auto worden verwijderd. Kijkend door de geopende ventilatiegleuf, zittend op de vloer, had je dan volledig uitzicht op straat. Zo bovenhands sturend zag een voorbijganger de auto wegrijden zonder een bestuurder te zien. Geinig. Mijn Eend werd verrijkt met een radiocassettespeler. Op het bandje had ik een rinkelende telefoon opgenomen. Van een oude telefoon sloopte ik de hoorn inclusief gekrulde lijn. Het leek me wel leuk, een Eend met een autotelefoon. Voor de stoplicht deed ik de portierraam open en liet ik het bandje met telefoongerinkel afspelen. Verveeld nam ik dan de hoorn op en leuterde wat in dat ding. Voorbijgangers keken verbaast op, een autotelefoon was in die dagen een unicum. En dat in een Eend. Nog leuker werd het als je al leuterend tegen een stilstaande voorbijganger zei: ‘ja, die staat hier’. Je legde dan de hoorn op de schouder en riep naar de argeloze voorbijganger: ’telefoon, ´t is veur joe’. Je moest dan zijn gezicht zien terwijl hij vragend naar zichzelf wees. Geinig. Na enkele jaren in een Eend gereden te hebben was ik toe aan een nieuwe auto. Ik ruilde de Eend in voor een.. Eend. Een retromodel. Van dashboard was nauwelijks sprake, de snelheidsmeter was simpel en klein. Een prachtig karretje. Echt basic, zo had je na een stevige onweersbui de hagelstenen op de schouders liggen. Met de wind in de rug en plat op het stuur kon een snelheid van 125 km/uur worden behaald. Dat ging niet altijd zonder risico, die ene keer had ik bijna een vastloper. Door tijdig te stoppen voorkwam ik erger. Sindsdien had ik een tik in de moter. Een ernstig mankement volgens mijn broer, dat getik kwam van de hoofdlager, die kon je maar beter niet horen. Gelukkig kon ik het probleem snel oplossen, ik zette de volume van autoradio hoger. Ook dit karretje werd oud en kreeg steeds meer gebreken. Op gegeven ogenblik werkte de benzinemeter niet meer, de wijzer bleef tegen het paaltje leunen. Benzine tanken werd zo een gok. Volgens mijn broer had ik een groot probleem. Gelukkig kon ik het probleem snel oplossen. Ik plakte een losse kilometerteller op het kleine dashboard. Die zette ik 250 km vooruit op de kilometerteller van de auto. Wanneer de laatste drie getallen van beide tellers overeen kwamen werd het tijd om te tanken. Één keer moest mijn vader de Eend aan te trekken. Na een rit door Erica wou de eend maar niet aanslaan. Plotseling schoot me iets te binnen: ik had de losse kilometerteller niet door gedraaid. In mijn tank zat niet meer dan een neusvolle vleug benzinedamp. Geinig. Een tijd later liet de dashboardverlichting het afweten. Vervelend, vooral als je in het donker rijdt. Je kon niet zien hoe hard je reed. Volgens mijn broer was dit een ernstig mankement waarbij de hele dashbord uit elkaar moest worden gehaald. Gelukkig kon ik het probleem snel oplossen. Ik kocht een zaklantaarn. Een knijpkat want batterijen waren me te duur. Zo zat ik menig keer de kat in het donker te knijpen. Ik creëerde mijn eigen ´Paradise by the dashboardlight´. Een maand later ging de dynamo stuk tijdens een nachtelijke rit naar Almelo. Ik was bij de Witte Paal afgeslagen en reed op de grote weg richting Tukkersland. De stroomtoevoer uit de accu droogde langzaam op. Eerst doofde de koplampen, het dashboardlicht was al uit, toen langzaam de ruitenwissers, toen de radio, toen ik. Pal voor de bestemming sloeg het karretje af, dood. Ik had de handen verkrampt aan het stuur en het zweet stond me voor de kop. Wat een rit! Wel geinig natuurlijk. Een half jaar later ging de oliedrukgroep stuk. Ik wist niet eens dat de Eend dat had. Bij een defecte oliedrukgroep sloeg telkens de motor af bij het remmen. Bij elke stoplicht bijvoorbeeld. Volgens mijn broer een ernstig mankement waarbij de auto nog maar één stap was verwijderd van categorie: wrak. Gelukkig kon ik het probleem snel oplossen. Ik gebruikte drie voeten. Tijdens het remmen vroeg ik de bijrijder het gaspedaal in te trappen. Ik had nog genoeg voeten om de koppeling en rempedaal te bedienen. Het remmen werd zo een collectief gebeuren. Je kon natuurlijk ook de auto laten afslaan en bij stilstand herstarten. Maar met drie voeten was het toch gezelliger. De Eend had vooraan een dwarsstang die aan de uiteinden omhoog boog. Daarop zaten, als een soort van bolletjes op steeltjes, de koplampen. Deze waren van plastic en hadden aan de achterzijde de vorm van een ei. Bij het parkeren vergat ik een keer de handrem te gebruiken. De eend rolde een eindje door waarbij de neus diep in de coniferenhaag dook. Op zich geen probleem. Ware het niet dat in de coniferenhaag een draad liep. Deze draad haakte zich onzichtbaar achter de twee koplampen. Later bij het wegrijden bemerkte ik een probleem. Twee bolletjes rolden zachtjes de parkeerplaats op. Waar eerst de lampen zaten staken nu allerlei gekleurde draadjes protsig omhoog. Ik keek snel om me heen en haalde de koplampen op. Precies op het moment kwam een collega van achter de coniferenhaag de parkeerplaats oplopen. Ik bleef hem strak aankijken, met onder elke arm een koplamp. Voor mij een ongemakkelijke moment, temeer omdat ik iemand voor me zag die niet meer bijkwam van het lachen. De Eend moest weg, zijn tijdperk was voorbij. Een Renault 5 werd de opvolger. Renault stond in die tijd bekend om het snelle roesten. Ze roesten zogezegd al in de folder. Veel plezier had ik er niet van, na een jaar ruilde ik de auto weer in, hij steunde alleen nog op de laklaag. Het Eendje, een mooi karretje, de herinneringen zijn gebleven.

Geschreven door H. Beukers.


Geplaatst

in

door

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *