Mijn tijd bij de verkenners Sint Pancratius Erica.

Verkennersvereniging St. Pancratius Erica.

In 1945 werd de vereniging opgericht, bekende namen uit die tijd waren kapelaan de Lange en meester Huurdeman. Een jaar later werd Piet Riemslag de 1e gediplomeerde leider van de verkenners. Katrien Hofstede werd akela (hoofdleidster) van de welpen. In hetzelfde jaar werd de vereniging aangemeld bij de landelijke bond. In 1954 werd de leidersvaan bij de verkenners voor een periode van 20 jaar overgenomen door Toon Prinsen. Katrien Hofstede werd in 1965, na 20 jaar Akela, afgelost door Miep Prinsen-Beukers, de echtgenote van Toon Prinsen. In die tijd werden de leiders met de fiets erop uitgestuurd om een locatie voor het zomerkamp te vinden. Op deze manier ontdekte men het terrein bij Groß Dörgen in Duitsland. In deze bosrijke omgeving met heuvels en rivieren hebben zich spectaculaire zomerkampen afgespeeld en werd menig avontuur beleeft. Het terrein in de omgeving van Groß Dörgen is thans nog steeds populair bij de Ericaase verkenners. Spel en uniform werden aangepast aan de normen van deze tijd. De hoed verdween, de baret kwam. De landelijke bond is opgegaan in Scouting Nederland, thans met meer dan 25000 leden de grootste jeugdvereniging van Nederland.

Mijn tijd bij de verkenners Sint Pancratius in Erica.
Na drie jaar bij de welpen te zijn geweest kwam ik in 1968 op twaalfjarig leeftijd bij de verkenners, samen met Willie van Dooren en Bennie Heller. We moesten ons als jonge broekies aanpassen en op tijd onze mond houden. Zo niet, dan moest je uit het bereik van een voet blijven want je had zo een schop onder je kont te pakken. Zo ging dat toen.
De leiding bestond uit Toon Prins als Hopman, Eric Driehuis, Herman Kolker en Stef Heinen als Vaandrigs. De blokhut van de verkenners stond op de huidige plek en was voorzien van een rieten dak en glasramen. Een paar jaar later was het rieten dak geheel verdwenen en waren alle vensters eruit gesloopt. De blokhut was een bouwval. Ook het moreel ging hard achteruit. Tijdens het opstellen in carré draaide Willie van der Kolk zich om en begon zomaar door het open raamkozijn naar buiten te plassen. En niemand die er vreemd van op keek, hoogstens een stapje opzij. Door het ontbreken van dak ontbrak ook het verband in de muren. Die begonnen gevaarlijk uit te wijken. Gelukkig liet de verbouwing niet lang op zich wachten. Met trekstangen werd het verband in de muren teruggebracht, ook kreeg de blokhut een nieuw dak. De opkomst was op vrijdagavond en de contributie was 40 cent. Nu wil het feit dat bij Keuter, een kroegje tegenover de kerk, een patatje-zonder ook 40 cent kostte. Keuter zou zich wel eens afgevraagd hebben waarom de jeugd op vrijdagavond geen mayonaise of mosterd bij de patat nam. De kassa bij de verkenners, een blikken sigarendoos, bleef die avond weer leeg. De verleiding bij Keuter was te groot. Verkenners uit die tijd waren buiten mezelf o.a. de Johan Heynen, de gebroeders Jos en Bennie Lohues, Bennie Reuvers, Henk Savenije, Jan Peters, Cor van de Cappelle, Henny Görtz, Gerard Vinke, Willie van der Kolk, de gebroeders Gerard en Bennie Wijnands, Gerard Beukers en natuurlijk mijn maatjes Bennie Heller en Willie van Dooren. Mijn eerste zomerkamp was in het Duitse Uelsen. Op een camping, die met ijzeren hand werd geregeerd door een oude Duitse frontsoldaat. Hij ging gebukt onder de gevolgen van diverse schotwonden en had op het slagveld zijn been vergeten mee te nemen. Met zijn houten been verplaatste de ijzervreter zich in een rolstoel over de camping. Niets ontging zijn haviksogen. Om zijn mannelijkheid tegenover de jeugd te bewijzen sloeg hij zich met een handbijl in zijn been. Wij wisten niet dat het zijn houten variant betrof en keken hem vol ontzag aan. Johan Heynen had zijn territorium voor de tent afgezet door middel van een volle 25 liter Jerrycan met water. Deze hing aan een touw voor de tent. Menig verkenner werd door Johan van zijn terrein omgekegeld, af en toe ook een onschuldige campinggast. Gerard Vinke was die week jarig. In de vlaggenmast hing die dag zijn pyjama opgestopt met stro, uit de gulp stak prontig een rol drop. Bennie, Willie en ik werden die zomerkamp geïnstalleerd tot verkenner, vol trots liepen we over de camping met onze nieuwe clubdassen. Het jaar erop werden de hoeden afgeschaft (te duur) en kwamen baretten er voor terug. Die hoofddeksels bleken in de praktijk veel praktischer. De Hike tijdens het zomerkamp bestond uit een 100 km lange voettocht. Die moesten we in 2 dagen lopen. Op het eind van de eerste dag arriveerden we bij de boer waar we zouden overnachten. Maar we bleken niet welkom. Niet dat we niet netjes vroegen, dat deden we perfect. Het lag meer aan Gerard Vinke. Die hing als een reuzenspreeuw hoog in een appelboom op zijn erf en zat gulzig van de vruchten te vreten. Dat maakte de boer kanz böse. Noodgedwongen namen we weer de terugweg naar Uelsen. Die avond meldden we ons op het kamp. Hadden we die dag 100 km gelopen! Nou ja, ook een beetje gelift. Onze vroege aanmelding kwam de leiding slecht uit. Ze schopten ons gewoon van de camping! “Kom morgen maar weer”, riepen ze ons na. Verontwaardigd sjokten we de duisternis in. We vonden een stuk woeste grond en sliepen die nacht in de open lucht, we hadden niets! `s Morgens werden we wakker van het geluid van een steenfabriek. We keken om ons heen, het was een stuk bos met zandverstuivingen en zandgaten met helder blauw water. Het gebied stond vol met gedumpte autowrakken. Jaren later hoorden we dat ze van het gebied een camping hadden gemaakt, ‘Wilsumer Berge’. We sliepen er als eersten, maar dan wel als verschoppelingen. De volgende dag waren we gelukkig weer welkom op de camping. Het openbare zwembad van Uelsen, het zgn. ‘Waldbad’, stond op het programma. Een onderaards rivier kwam aan de oppervlak en dook gelijk de diepte weer in, op die open plek van stromend water was een zwembad gebouwd. Daar toog de Troep naar toe. In de grote kleedhok kleedden we ons om. De kleren werden door een meisje achter een schuifluik aangenomen. Je hoefde maar op een belletje te drukken en het schuifje ging open waarna een blozende meisjeshoofd verscheen. Henk Savenije bedacht zich geen moment en drukte op het belletje. Iedereen zat afwachtend te grinniken. Heupwiegend stond Henk in zijn blote toges het meisje op te wachten. Het luikje ging halverwege open en ging het met een KLATS weer dicht. Tegen de tijd dat de boze badmeester verscheen zaten we allang met zijn allen in het zwembad onschuldig te zijn. Naast het zwembad bevond zich een grote vijver. Tientallen joekels van goudkarpers zwommen er in rond. We vergaapten ons aan die beesten. Toen plofte een stukje roze spekkie, verkrijgbaar in het winkeltje aldaar, in het water. Daar bleken die beesten verzot op te zijn! Even later plofte nog een stukje spekkie in de vijver. Toen nog een stukje, toen een hele. Even later regende het spekkies in de vijver. Wij waren niet te beroerd om die beesten een leuke dag te bezorgen. Later die dag zagen we een bezorgde badmeester bij de vijver staan. Terug op Erica stortte een uit de hand gelopen grap de verkennersclub Sint Pancratius in een diepe crisis. In de blokhut bevond zich de leiding en iemand vond het nodig om de deur van de blokhut met een dwarsbalk te barricaderen. Vonden we leuk. De leiding niet. Toen die na veel moeite de dwarsbalk verwijderde stormden ze woest naar buiten. Alle verkenners hadden zich inmiddels op een rennen gezet. Behalve Willie van der Kolk. Die kon niet rennen. Die had onlangs zijn been gebroken en liep met zijn poot in het gips. Desondanks kreeg hij van Vaandrig Herman Kolker een trap onder zijn kont en Willie kwam hierbij te vallen. De verontwaardiging was groot en een massale uittocht van leden was het gevolg. Slechts een handjevol verkenners, waaronder ikzelf, bleef over. Met deze kleine club werd de beroemde ‘Trektocht door Nederland’ gemaakt. Van blokhut naar blokhut trokken we over de Veluwe. Alle scoutingverenigingen werkten spontaan mee. Soms stonden we op een camping. Zo ook die camping met de pruimenboom. Deze vruchtboom stond in de tuin van de beheerder. De overrijpe pruimen hingen gewoon naar ons te lonken. Even later lagen onze tenten vol met pruimen. Op gegeven ogenblik ging de tent open en stak een mannenhoofd naar binnen. De beheerder. We verslikten ons zowat in de pruimen en wilden net beginnen met ontkennen. Doch de man had goed nieuw, we mochten net zoveel pruimen eten als we wilden. Gevolg: de volgende dag was iedereen aan de zoefpoep. We trokken verder de Veluwe in. Elke verkenner had op zijn rugzak een toiletrol, zo voor het grijpen. Bij tijd en wijle rende een verkenner in het bos, in de ene hand de toiletrol, de andere hand voor de kont. Op het Veluwemeer voerden we met kajaks naar de overkant waarbij Gerard Wijnands bijna verzoop. Die was met de kajak omgeslagen en door ons niet opgemerkt. D´r was ook zoveel te zien. Gerard overleefde het gelukkig. Gerard was een kampioen in snelwandelen. Met die typische koddige snelwandel-wiebelkont liet hij ieder achter zich. Nooit vergeet ik de opmerking van Eric Driehuis toen we vanaf een hoge heuvelkam beneden Nijverdal zagen liggen. We hadden de ganse dag al gelopen, vermoeid vroeg ik de vaandrig of we die hele weg naar beneden nog moesten lopen. Nee hoor, antwoordde hij met een serieuze gezicht, je kunt ook je benen opklappen en op je ballen van de helling afrollen. Verbluft gaapten we hem een poosje aan, dit waren we van Vaandrig Eric niet gewend. Dagelijks liepen we 25 tot 30 kilometer, ondanks het afzien was het mijn mooiste zomerkamp bij de verkenners. Hierna hadden we nog een paar zomerkampen in Gross Dorgen in Duitsland. Een prachtig gebied waar een zomerkamp gewoon niet kan mislukken. Een Duitse boer, Alwies Rolfes, had ons een stuk bos toegewezen. Een gebied waar de rivieren Mittelradde en Hase bij elkaar kwamen. We hadden daar een prachtige tijd. Overdag zwommen we in de rivier en ´s avonds roosterden we op de oever een kippetje boven het kampvuur. Ons kamp bestond uit een zestal tenten. Een van die zes tenten stond een beetje uit de koers, de tent stond gedeeltelijk buiten de grens van Alwies zijn grond. Dit gebied was van boer Wolff. Geloof het of niet maar boer Wolff stond ´s morgens vroeg voor de tent. De eerste verkenner die zijn hoofd buiten de tent stak keek in een dubbelloops ‘Schrotflinte’. Of we de tent wilden verplaatsen, hij duldde de tent niet op zijn grond. Dat wilden we wel, en snel ook! Terug op Erica ging de verkennerij een donkere tijd tegemoet. Hopman Toon Prins en Vaandrig Eric Driehuis lieten zich met steeds grotere tussenpozen zien om later voorgoed te verdwijnen. Ook de Vaandrigs Herman Kolker en Stef Heynen lieten zich steeds minder vaak zien. Een tijd lang had de verkennerij geen leiding. Toch hadden we elke vrijdagavond om 19.00 uur opkomst. We zorgden zelf voor de spellen. Van die periode kan ik me nog een leuk avondspel herinneren. Tijdens een donkere herfstavond besloten we de jongere verkenners eens flink de schrik aan te jagen. We wisten dat als iemand in het donker een deuntje voor zich uit floot hij eigenlijk bang was. Het was een vrolijke bende bij die jonge verkennertjes. Zowat iedereen floot zich in het donker de longen uit zijn lijf. Tijd voor een spookspel. Waar kon dat beter dan op het kerkhof. Op het dak van het kapelletje zaten Harry Beukers en ik verkneukeld de slachtoffers op te wachten. Van een wit babymaillot (mijn moeder heeft er nog lang naar lopen zoeken) had ik de pijpjes opgevuld met kranten en had die omgekeerd op mijn hoofd gezet. De beentjes staken als twee grote witte horens in de lucht. Een zaklantaarn schijnend in het gezicht moest het schrikbeeld vervolmaken. Klaas Kolker was op zoek naar ons en kwam in het donker op een oud bromfietsje het kerkhof opgereden. We wachten rustig tot ie dichterbij kwam. Plots scheen ik met de zaklantaarn in mijn gezicht en we begonnen te loeien als tochtige koeien. Klaas reed met een luide schreeuw van schrik pardoes de struiken in. Harry en ik sprongen van het kapelletje af om hulp te verlenen. “Aaahh!!”, riep deze toen hij in het donker twee bezorgde witte horens op zich af zag komen. Als een haas ging hij er vandoor. Grinnikend stonden we bij zijn bromfiets. “Die scheet peul`n”, knorden we tevreden. Na de prachtige jaren bij de verkenners diende zich de bromfietstijd aan. Ik liet de verkenners achter me en ging achter de wijven aan. Verkennersvereniging Sint Pancratius overleefde de tijden van voor- en tegenspoed. Harry Platzer en Wim Beukers kwamen als leiders erbij, Stef Heynen kwam weer terug, de toekomst lag open.

Geschreven door H. Beukers.


Geplaatst

in

door

Reacties

2 reacties op “Mijn tijd bij de verkenners Sint Pancratius Erica.”

  1. UIL avatar
    UIL

    Mooi was die tijd.

    1. henk savenije avatar
      henk savenije

      super tijd wat hadden wij altijd dikke lol geweldig .

Laat een antwoord achter aan UIL Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *