Vakantie

In de zomer brak ook voor de Sint Gerardusschool op Erica eindelijk de vakantie aan. Zes weken helemaal voor onszelf. In de zeventiger jaren waren vakanties met witte stranden en wuivende palmen voor slecht weinigen weggelegd. Integendeel, in die tijd werd ook op zaterdag gewerkt. Toen eindelijk de vakbonden hadden geregeld dat ook de zaterdag bij het vrije weekend hoorde kwamen serieuze wetenschappers met bezwarende onderzoeken. De mensheid zou aan teveel vrije tijd ten onder gaan. Zelfs vandaag de dag komt het voor dat, bij een revolutionaire ontwikkeling, een Pratend Pak op de televisie verschijnt die, in naam van de wetenschap, een staaltje van doemdenken ten beste geeft. Maar zoals gezegd, in de jaren zestig werd nog gewoon op de zaterdagochtend gewerkt. Voor een weekendje aan het strand moest Pa een halve snipperdag opnemen. Inmiddels hadden we ook een auto, een DAF 33. Toen al bekend als Truttenschudder. Ondanks dat waren we erg trots op onze auto. Iedereen was opgewonden wanneer een weekend aan het strand zich aandiende. Vrijdagavond werd de imperiaal op het dak van het Dafje geschroefd. Voor het strand had Ma een windscherm gemaakt. De stangen van het scherm bestonden uit afgezaagde stangen terwijl het doek een lengte van zo´n 20 meter besloeg. Die werd op het strand in een U-vorm opgebouwd zodat we als gezin enigszins privacy genoten. Voor in het water hadden Pa en Ma een vijftal binnenbanden van een auto op de kop getikt. Die gingen in opgeblazen toestand mee omdat het een eeuwigheid duurde voordat je zo´n band met een handpomp op spanning had. Voor de inwendige mens ging brood mee, veel brood. En natuurlijk een pan soep, dat moest. Om te voorkomen dat tijdens de rit naar het strand de vermicelli van onze schouders droop werd de soep in een snelkookpan vervoert, uiteraard met de deksel dicht. Op vrijdagavond werd een start gemaakt om het autootje vakkundig vol te proppen met handdoeken, windschermen, binnenbanden en ander soort kampeerspullen. Om zaterdagochtend het autootje weer volledig te ontladen omdat in de verborgen snelkookpan nog soep moest. Wat niet in de koffer van het Dafje kon werd op de imperiaal gelegd. Per weekendje aan het strand groeide de hoogte van artikelen op het dak. Met binnenbanden van een fiets werd de bult op het dak vastgesjord. Op zaterdagmorgen was het dan eindelijk zover. De beesten om ons huis kregen voor het laatst voer en water. Vier kinderen namen plaats op de achterbank. Voorin de auto twee volwassenen met de jongste zus op schoot. Pa startte het karretje, daarmee startte tevens een onuitwisbare jeugdherinnering. Zeven mensen en een pan soep gingen richting Noord-Sleen. Naar de Kibbelkoele in het boswachterij Sleenerzand, daar was onze strand. We waren de sintelpad nog niet af of het eerste lied werd uit volle borst gezongen. Het topzware Dafje reed door Nieuw Amsterdam en reed maar door en reed maar door, naar het einde van de wereld. Onderweg kwamen we een ANWB-verkeersbord op vier poten tegen waarbij een poot was weggereden. Bij Achterste Erm keerden we weer huiswaarts naar Erica. Ma wist niet zeker of ze thuis het gas had uitgedaan. De Kibbelkoele werd per zomer diverse keren bezocht. Na diverse keren de rit naar de Kibbelkoele te hebben gemaakt konden we de rit er naar toe dromen. Bij het verkeersbord riepen we in koor: ‘Hinkepootie, hinkepootie’. Steevast riepen we bij Achterste Erm in koor: ‘Hier hebben we gekeerd, hier hebben we gekee-heerd’. Op de parkeerplaats bij de Kibbelkoele liep het Dafje als een rijpe puist leeg. Van airco had niemand nog gehoord en met zoveel koppen in de kist kon de temperatuur behoorlijk oplopen. Steevast werd altijd hetzelfde stukje strand in beslag genomen. Terwijl Pa en Ma de windschermen opbouwden en zich verder installeerden doken wij het water in en maakten alvast ruzie met de andere kinderen. De auto-binnenbanden waren van begin af aan een doorslaand succes. Menig kind zat jaloers naar ons te kijken. Wij bewaakten de banden alsof het onze kinderen waren. Toch zag een buurman kans om ons een binnenband af te pakken. Hij mompelde dat een gezin niet alles hoefde te hebben. Pa en Ma zeiden niets. Op het eind van de dag werd alles weer opgeruimd waarbij Ma aan de buurman onze binnenband terugvroeg. De arme man stamelde, ‘zijn die banden van jullie dan?’ Hij dacht dat ze bij de Kibbelkoele hoorden. Met een rood hoofd werd de band teruggegeven. Pa en Ma accepteerden zijn excuus en deden verder niet moeilijk. Wij als kinderen keken de man zowel boos als triomfantelijk aan, dat viel nog lang niet mee hoor. Later hadden we een heuse opblaasboot. Daar gebeurde iets vreemds mee. Wanneer we met de boot op het water dreven leek de luchtdruk in de boot te verslappen. Van afkoeling c.q. krimp van lucht hadden we nog nooit gehoord. Op het strand werd met een handpomp de boot weer op spanning gebracht. Nadat we op het water uit geklierd waren legden we de boot voor ons op het strand. Niemand kon erbij, de boot was van ons, lekker puh. Totdat we na een kwartier opkeken van een raar geluid. Wat was dat nu? Het kwam van de boot. Die lag daar als een gestrande walvis en leek stuiptrekkingen te maken. Weer zo´n rare geluid uit de boot. Door de ligging op het strand werd bijgepompt lucht in de boot niet meer door het water afgekoeld. De zon deed de rest. De luchtdrukspanning in de boot liep torenhoog op. Opeens deed de boot ‘PONG’. Alle binnennaden van de opblaasboot schoten spontaan los. Vijf verbaasde kinderen keken naar een wonderbaarlijke gedaanteverandering. De opblaasboot was spontaan veranderd in een grote sigaar. Het huilen stond ons nader dan het lachen. Om ons heen stille leedvermaak. Afijn, we besloten toch in het water met de sigaar te spelen. Nog nooit hadden we die middag zoveel lol beleeft. Wat bleek? We waren onze tijd ver vooruit! Een tiental jaren later zagen we op TV een speedboot met daarachter een grote gele banaan en daarbovenop vrolijke toeristen. Dat hadden ze van ons afgekeken! Het was onvermijdelijk dat op zo’n drukke plaats ook ongelukken gebeuren. In de Kibbelkoele kwam ik als vroege tiener helaas met zoiets akeligs in aanraking. Nazorg bestond toen nog niet. Ik zat op het gele zandstrand en zat naar de mensen in het water te kijken. Het gerucht ging dat een meisje was vermist. Opeens zag ik een man met een meisje in de armen uit het water rennen. De man liep pal in mijn richting en legde het kind nog geen tien meter voor mijn voeten in het zand. Ik zat daar als in de grond genageld en zag toen wat een tiener niet mocht zien. Andere volwassenen snelden toe waarbij het kind aan haar voeten werd opgetild. Modderwater gutste uit haar mond. In de verte hoorde ik gegil van een oudere vrouw die getroost werd door ondersteunende mensen. Het was de oma die die middag op het kind moest passen. Dat gegil is me altijd bijgebleven. Later zag ik de man het verdronken meisje onder een grote badlaken van het strand wegdragen. In de verte riepen Pa en Ma ons bij elkaar. Vanaf dat moment zag ik overal bezorgde ouders hun kroost bij elkaar grijpen en hun spullen inpakken. Het duurde niet lang of de Kibbelkoele was geheel verlaten.

Geschreven door Henk Beukers.


Geplaatst

in

door

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *