Robert Baden-Powell

Robert Baden-Powell.

Hij begon met het stropen van konijnen en eindigde met het geven van complete survivaltrainingen aan militairen en jongens. Robert Baden-Powell, die in 1907 de alleen voor jongens toegankelijke padvindersbeweging oprichtte en jarenlang leidde (In 1910 ontstond de soortgelijke organisatie Girl Guides voor meisjes (padvindsters) onder leiding van zijn vrouw Olave), was een kleurrijke natuurliefhebber en ex-militair, die vooral in Groot Brittanië mateloos populair was. Padvinders klagen tegenwoordig wel eens dat ze een imagoprobleem hebben. Knapen in een korte broek die een hutje bouwen en boompje klimmen. Tegenwoordig is dat imago wellicht niet meer juist, ten tijde van de oprichting van de boy scouts begin vorige eeuw was dat het wel enigszins. ‘Ze kwamen van school, goed onderlegd in lezen, schrijven en rekenen, maar zonder mannelijkheid, zelfvertrouwen en vindingrijkheid.’ Baden-Powell werd geboren in Londen in 1857. Hij was de zesde van acht zonen en pas drie toen zijn vader, een wiskundeprofessor, overleed. Tijdens zijn middelbare schooltijd ontstond de liefde voor de natuur. Baden-Powell maakte lange wandeltochten, ging vissen, kanovaren, leerde navigeren, bespiedde zijn docenten en stroopte konijnen rond de school. Leren had niet zijn interesse, soms viel hij tijdens de lessen zelfs in slaap. In 1876 ging hij bij het leger, bij de huzaren en diende onder meer in Afrika en India. Onsterfelijk beroemd werd Baden-Powell in zijn vaderland door zijn rol bij het beleg van het Zuid-Afrikaanse grensplaatsje Mafeking in 1899 / 1900. Een klein Brits garnizoen wist het 217 dagen uit te houden tegen een overmacht van achtduizend opstandige Boeren. Baden-Powell kon volop gebruikmaken van zijn ervaring als survivalexpert en organiseerde de verkenningen voor de belegerde Britten. Hij werd gepromoveerd tot generaal-majoor, met 43 jaar toen de jongste ooit in het Britse leger. Een paar jaar later keerde hij terug in Engeland en werd inspecteur-generaal van de cavalerie. In 1910 brak hij zijn glanzende militaire carrière af op advies van de Britse koning Edward, om zich helemaal aan de razendsnel groeiende padvindersbeweging te wijden. Een jaar daarvoor (1899) door hem geschreven boekje, Aids to Scouting, bleek een bestseller. Geïnspireerd door beschrijvingen van het leven van Indianen en van woudlopers in Canada, zette hij de militaire veldoefeningen om in sterk individuele spoorzoekoefeningen. Het werkje, het eerste van zijn 32 boeken, bevatte allerlei slimme overlevingstips en was eigenlijk bedoeld voor een militair publiek. Speciaal voor jongeren herschreef hij het. De nieuwe uitgave leidde overal tot de oprichting van activiteitenclubs voor jongeren. In 1907 organiseerde hij een kamp met 22 jongens met een gemengde achtergrond uit Londen op Brownsee Island, Pool Harbour, Dorset om zijn ideeën voor de oprichting van een internationale jongerenorganisatie uit te werken. Dit kan gezien worden als het begin van de Boy Scout-beweging. Als handleiding hiervoor schreef hij Scouting for boys (= Verkennen voor jongens, 1908), dat verwantschap vertoonde met het door E.T. Seton ontworpen handboek voor de Noord-Amerikaanse jeugdbeweging van de ‘Woodcraft Indians’. Seton ging uit van een hard en primitief leven in de natuur, met als hoogtepunt een mystiek beleefd kampvuur. Dit geromantiseerde Indianenleven was vol van symbolen, ontleend aan de dierenwereld. Er was een vorm van zelfbestuur, waarbij de hulp van ouderen echter niet ontbrak. In tegenstelling tot de jeugdorganisatie van Seton kenmerkte die van Baden-Powell zich door een strak leidersbeginsel en een sterk chauvinisme en militarisme. De methodiek vormde een compromis tussen lichamelijke vorming, kamperen, handvaardigheid en een voorbereiding tot de opleiding voor veldsoldaat. De padvinderij vond vooral aanhang onder jongeren uit gegoede maatschappelijke kringen, voor wie de vrije tijd en de benodigde uitrusting geen probleem vormden.Hij was zo tevreden over de resultaten dat hij het jaar daarop de padvindersbeweging officieel in het leven riep. Een jaar later telde de beweging in Engeland al meer dan 11.000 leden. Al spoedig verbreidde de padvinderij zich buiten Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Een paar jaar voor zijn dood in 1941 waren er in zijn geboorteland al meer dan een miljoen scouts. In 1920 werd te Olympia (Londen) de eerste internationale bijeenkomst (world-jamboree) gehouden, waar Baden-Powell de titel chief-scout of the world kreeg. Op de jamboree in Bloemendaal in 1936 waren er 28.000 scouts aanwezig. De scouts van Baden-Powell speelden overigens ook een bescheiden militaire rol, en dan vooral in de Eerste Wereldoorlog. Duizenden scouts waren gestationeerd bij de Engels kustwacht en vervingen volwassenen die elders dienst deden. Anderen bewaakten spoorwegenknooppunten en bruggen tegen mogelijke saboteurs. Weer anderen dienden als koerier. In Nederland spanden reeds in 1910 hoge militairen zich in om de spontane kampeerbeweging te organiseren. In jan. 1911 kwam het zowel tot de oprichting van de katholieke bond De Jonge Verkenners als tot die van de protestante Nederlandsche Padvinders Organisatie. In 1973 fuseerden vier scoutingorganisaties tot één landelijke vereniging met de naam Scouting Nederland. Doelstelling is een plezierige vrijetijdsbesteding te geven aan de jeugd met een bijdrage aan de persoonlijkheidsvorming. De groepsindeling is aldus: Bevers (jongens en meisjes 5–7 jaar), Welpen (jongens 7–11 jaar), Kabouters (meisjes 7– jaar), Esta’s (jongens en meisjes 7–11 jaar), Scouts (jongens en meisjes 11–14 jaar), Explorers (jongens en meisjes 14–17 jaar), jongerentak (jongens en meisjes 16–21 jaar). De meeste Scoutinggroepen zijn landgroepen. Een kleiner deel van de groepen houdt zich specifiek bezig met waterwerk: zeilen, roeien, vlotten bouwen enz.
Voor Nederland werd in 1995 weer de Wereldjamboree (18e) gehouden. Het waren ruim 30.000 scouts uit 167 landen die bijeen kwamen op een enorme kampement nabij Dronten. Uiteraard kwam ik daar ook even kijken.

Geschreven door H. Beukers.


Geplaatst

in

door

Tags: