In tegenstelling tot vandaag de dag stond ons huis echt op een vlakte. Erica-noordwest bestond nog niet. Nadat Pa achter het huis een schuur had gebouwd, deze met een tussenmuur met het huis had verbonden, waaide het niet meer zo hard bij de achterdeur. Want dat is me vooral bijgebleven. D’r stond vaak een harde wind uit het westen. Door de enorme lange leegte kon deze flink in kracht toenemen. Achter de schuur zag je de skyline van Nieuw-Amsterdam. Richting noord-westen priemde de toren van Sleen boven de horizon uit. Daartussen lag een boomloze woestijn van bouwland met in de verte de boerderij van Lohues als oase. Het landschap werd doorkruist door de Veenschapswijk die toentertijd eindigde in Zuidbarge. Vandaag de dag wordt de Veenschapswijk in tweeën gesneden door de A37. In de winter als de harde westenwind de stuifsneeuw om het huis joeg, vermaakten we ons als kind met speelgoed die we van Sinterklaas hadden gekregen. We speelden ermee omdat het speelgoed nog heel was. Het meeste speelgoed haalde de zomer namelijk niet. Het was niet Beukersbestendig. Wanneer de rails van het opwindtreintje niet snel genoeg in elkaar paste vlogen niet veel later een bos rails, een paar wagons en een locomotief het raam uit. Of Jos ging nieuwsgierig een elektrisch tractor uit elkaar peuteren om te kijken hoe het in elkaar zat. Het tractortje reed daarna nooit meer. Altijd kwam dan een tijd dat de winterboeken uit de kast werden getrokken. Elk jaar werden ze, iets meer beschadigd dan ze al waren, terug in de kast gezet. In de winterboeken stonden verhalen, puzzels maar vooral moppen. We lazen ze tot we alle moppen uit ons hoofd kenden. Ik heb de boeken nog jaren lang bewaard. Uiteindelijk zijn ze bij oud papier beland. Pa maakte voor ons een kippenhok. Een week later stonden 4 jongensgezichten vertederd boven een kartonnen doos te kijken. Een zestal donzen propjes piepten terug. Pa wist niet of het hennetjes of haantjes waren. Hij hoopte natuurlijk op hennetjes, daar kreeg je nog eitjes van. Helaas bleken het allemaal haantjes te zijn. Niettemin waren we dol op de krielkippetjes. We gaven ze allemaal een naam. Het meest vertederde kuiken was die met maar een pootje. Die kreeg de toepasselijke naam: ‘Hinkepootje’. Als kip was Hinkepootje zeker niet de langzaamste. Bij onraad hinkte die alle overige haantjes voorbij en was als eerste in het hok. We gingen met de kippen om alsof het onze kinderen waren. We maakten de hok schoon, voerden ze en aaiden ze als we de kans kregen. Toen kwam Kerstmis. Beteuterd stonden we naar de emmers in de keuken te kijken. Die stonden halfvol water. In elke emmer dreven gebroedelijk naast elkaar twee spiernaakte krielkippen met de rug naar boven. Behalve Hinkepootje, die ontliep echter zijn lot niet, hij kreeg een graf achter de schuur. De Kerstdis gaf kip. Prompt weigerden we onze kinderen op te eten. Dit hielden we vier-en-halve uur vol. Precies tot het avondeten. Vergeten en vergeven, bovendien hadden we honger. Later begon Pa opnieuw een schuur te bouwen. Deze was veel groter dan het kippenhok. Pa ging konijnen fokken. Honderden konijnen hadden we op het laatst. Tot een konijnenziekte alles wegvaagde. Ik heb menig zaterdag konijnenhokken moeten uitmesten en menig konijn in de tuin moeten begraven. Gek genoeg heb ik tot op de dag van vandaag nog nooit een konijn gegeten. Een keer stond de braadpan met konijn op het gas te sudderen. Het water liep ons in de mond. Totdat het gas werd uitgezet en de braadpan werd verpakt in een theedoek. Die ging naar Oma, die hield zo van konijn. Normaliter werd het vlees altijd bij de slager gehaald. Ik werd dan wel eens met een boodschap naar slager van der Zee gestuurd. De boodschap vergat ik prompt en kwam dan standaard terug met een rookworst. Ik was dol op rookworst. Je kreeg bij slager van der Zee altijd een plakje leverworst. Die nam je dan mee naar buiten om op te eten. Daar stond een verrekte hond, een Jack Russel, met ontblote tanden je op te wachten. Snel wierp je de hond het plakje leverworst toe. HAP deed Jack. Achteraf bleek het helemaal geen kwade hond te zijn. Hij had op Pavloviaanse manier geleerd om zijn tanden te ontbloten, dan kreeg hij een stukje worst. Maar als je de leverworst in eigen mond stak ging ie kwispelen. Tja, dat moet je dan net weten. Broer Wim werd door Ma voor een boodschapje naar slager van der Zee gestuurd. Wim moest een pakje zuurkool halen. Zuurkool was in de aanbieding en lag bij van der Zee als een piramide opgestapeld op de toonbank. Wim rekende af en kreeg een hoofdknik van de winkelbediende naar de zuurkoolpiramide. Hij kon het zo pakken. De volgende klant drong aan. ‘Wie kan ik helpen’?, vervolgde de bediende. Een kwartier later kwam Wim het huis binnen gestrompeld. De tas striemde diep in zijn nek. ‘Mense, wat is die zuurkool zwaor’, steunde hij. De Leperd had de gehele zuurkoolpiramide in de tas gestopt en meegenomen. Hij dacht dat ze de hele piramide voor hem had klaargezet. Nadat Ma bijgekomen was van het lachen moest Wim al het overige zuurkool weer terugbrengen naar de slager. Zachtjes begon zijn onderlip te trillen. Maar Wim had karakter, hij bracht al het teveel gehaalde zuurkool weer netjes terug. Daar keken ze heel verwonderd, ze hadden de piramide geeneens gemist! Iedereen lachte, behalve Wim. Hij stond daar klein te zijn voor de toonbank terwijl zijn onderlip opnieuw zachtjes begon te trillen. Vertederd bekeken door het personeel kreeg Wim een extra dikke plak leverworst. Glunderend ging Wim met het heerlijk stukje vleeswaren naar buiten. Daar stond Jack. SCHRIK deed Wim, HAP deed Jack. Wim keek naar zijn lege handjes. Wederom met een trillende onderlip toog hij naar huis. De tas om zijn nek, leeg, dat wel. Wim heeft volgens mij nooit meer zuurkool gelust. Met de fiets gingen we overal naar toe. Als er echter iets te vallen viel was ik het wel. Ik heb in totaal 6 x het sleutelbeen gebroken bij allerlei valpartijen. Dokter Huisman, onze huisarts, waarschuwde mij dat als ik nog 1 keer het sleutelbeen brak daar een pin in kwam. Nooit meer een sleutelbeen gebroken. Bij het steigeren met de fiets speelde ik het klaar om met het stuur mijn wenkbrauw te klieven. Toen dit begon te ontsteken zat er weer een gang naar dokter Huisman op. Met een rustig gebaar schroefde hij een injectienaald in elkaar. Brr. Dokter Huisman kwam eens op huisbezoek toen ik ziek in bed lag. Bij het oplichten van de dekens zoefde een cavia naar hem toe. Hij schrok er even van. Om daarna langzaam een injectienaald in elkaar te schroeven. Brr. Ik kwam een keer bij dokter Huisman in verband met een oorontsteking. Hij keek met zo’n kijker in mijn oren en zei de befaamde woorden: ‘Ik zie het al, een puistje’. Vervolgens pakte hij een soort van toeter, stak het in mijn oor en kneep flink in de blaasbalg. Wat een rotstreek. Mijn oor floot ervan. Als er nog rommel uit mijn oor kwam moest ik maar terugkomen. Nou, mooi niet. Een arm in de mitella had ook zijn voordelen. Mits je er zielig bij keek. Dat kon ik. Tot afgrijzen van Broer Jos kreeg ik een prijs bij Haantie op stokkie en een prijs als leukst gekleed bij carnaval. Vooral toen hij ontdekte dat ik hetzelfde Haantie op stokkie en hetzelfde carnavalspak droeg als die hij het jaar ervoor had gedragen. Het was een kwestie van sleutelbeen breken, dan ben je zielig, lekker puhh.
Geschreven door Henk Beukers
Geef een reactie