Hoewel de vuilniswagens qua vorm hetzelfde uitzien als de vuilniswagens uit de jaren zestig waren er toch een paar belangrijke punten van verschil. Om te beginnen werd toentertijd de vuilnis opgehaald in blikken vuilnisemmers en niet in plastic containers vandaag de dag. De vuilnisemmers waren qua volume nog geen kwart van de huidige containers. Toch hadden de toen grote gezinnen van minstens vijf kinderen genoeg aan de wekelijkse gang van de vuilnisophaaldienst. Blijkbaar waren de verpakkingen van diverse producten minder complex of was zelfs geen sprake van verpakking. Melk werd soms met een pannetje opgehaald bij de melkboer aan de straat. Ieder week had een van ons de taak om de volle vuilnisemmer aan de Havenstraat te zetten. Een gang van zo´n honderd meter over de sintelpad. Het werd aan de weg gezet zoals vele mensen het deden. Overal zag je langs de straat vuilnisemmers staan. Je had toen de gezegde een vervelend kind aan de straat op een vuilnisemmer te zetten om hem mee te laten nemen. Alleen die waarschuwing hielp vaak al om minder vervelend te zijn. Daar kwam in de verte de vuilniswagen aan. Dan zag je een ander groot verschil met de huidige vuilniswagens. Toen werd de vuilniswagen bemant met drie mensen. Een achter het stuur en twee man achterop. Tenslotte de derde grote verschil met de huidige vuilniswagens, het hefmechanisme waarmee de vuilnisemmers leeg gekieperd werden. Dat ging toen puur op spierkracht. Wanneer de vuilniswagen halt hield sprongen de twee stoere mannen met opgestroopte mouwen van de tree achterop de wagen. Ze grepen in ieder hand een hengsel van de vuilnisemmer en zetten deze achterop de vuilnisauto. De vuilnisemmer stond in een kiepconstructie. De vuilnisman pakte een handvat aan de constructie en de emmer werd met een zwaai leeg gekieperd. Vaak in een wolk van stof omdat de as van de kolenkachel ook een onderdeel van het vuil uitmaakte. De lege emmer werd terug getrokken en weer aan de straat gezet. De vuilniswagen gromde, de twee mannen sprongen op de trede en hielden zich aan een hoger gelegen handvat vast. De wagen trok op om voor het volgend aantal vuilnisemmers te stoppen. Daar herhaalde zich de handelingen. Vooral dat optrekken en achterop de wagen hangen sprak ons tot de verbeelding. Dat leek ons wel leuk, genoeg om te wensen later vuilnisman te worden. Een slechte keuze aangezien de klassieke vuilnisman uit het straatbeeld is verdwenen. Thans gaat het hele kiep-gedoe hydraulisch vanuit de cabine van de vuilnisauto. Bij ons thuis hadden wij in de jaren zestig en zeventig absoluut niet genoeg aan dat kleine blikken vuilnisemmertje. Verwerking van het overschot aan vuilnis losten we op een geheel andere manier op. Achter het huis groef Pa een grote diepe gat. Drie bij drie meter en twee meter diep. Daar kon heel wat in. Voordat er vuilnis in kwam werd er tikkertje om de rand van het gat gespeeld. Totdat eentje, vaak de jongste, struikelde en in het twee meter diepe gat kukelde. Pas toen ma dreigde ons langs de Havenstraat op een vuilnisemmer te zetten staakten we ons wildemansspelletje. We hadden door het ravotten zoveel zand terug in het gat gestort dat Pa mopperend de schop weer ter hand nam om het gat wederom uit te diepen. Zoals gezegd kon op die manier veel vuilnis worden gestort. Omdat het vuilnis vaak in brand werd gestoken werd het gat brandgat genoemd. Wekenlang zat het vuilnis in het gat te smeulen en te stinken. Omdat we in het veld woonden had niemand er last van en wij wisten niet beter. Door het vuur slinkte het afval aanmerkelijk in het brandgat. Toch kwam een moment dat het gat vol was. Dan groef mijn vader simpelweg een nieuwe brandgat. Toen mijn broertje vele jaren later naast mijn ouders kwam wonen stootte hij, bij het uitgraven van de fundering, tot zijn verbazing op een driewieler. Op een oude brandgat gestoten. Toen moest hij een beetje meer uitgraven. Uiteindelijk kom je het hele spul vroeg of laat weer tegen. Niet verwonderlijk want het terrein om ons huis is vergeven van de brandgaten. Van milieuvervuiling waren we ons toentertijd niet of onvoldoende van bewust. Dat bestond toen nog niet. De jaarlijkse paasbelten waren toen een samenraapsel van tuinafval, binnen- en buitenbanden, tapijten en andersoortig brandbaar afval. Pa en Ma lieten een keer achterop het land een paasbult toe. Vlijtig toogden we aan het werk en hadden we naast het tuinafval bij de fietsenmaker, tapijtzaak en garage het overige brandbaar materiaal gehaald. In de paasbult hadden we gangen gegraven en hutten gemaakt. Natuurlijk ontbrak een kampvuurtje niet, vaak nog geen meter van de grote paasbult. Vooral van het groene ondertapijt kon je een leuk kampvuurtje maken, het brandde zo leuk met een kleurtje. Wekenlang hadden we met een landbouwkar oude coniferen, boomstammen en andersoortig brandbaar materiaal opgehaald. Het resultaat was een gigantische platte bult. De bult was door het vele afval voorzien van allerlei vrolijke kleurtjes. Vandaag de dag zou zo´n bult de paasbultcommissie een blijvende jeuk bezorgen. Maar wij hadden een prachtige tijd. ´s Avonds zaten we om de paasbult te klieren een vuurtjes te stoken. Dat ging alle avonden door tot het donker werd. De garage had ons een paar grote vaten verlopen olie meegegeven. Vriendelijke vent, hij hielp mee de vaten op de kar te zetten, zelfs de vaten mochten we houden. Eindelijk brak de tijd van Pasen aan. We moesten de bult scherp in de gaten houden. Er liepen namelijk van die misselijkmakende figuren rond die voortijdig de bult in brand wilden steken. Als Pitbulls liepen de om de bult. De laatste vrije dag voor Pasen werden de vaten met verlopen olie gekanteld en in emmers gegoten. De inhoud werd vervolgens in de paasbult gekwakt. Een nadeel was het verdwijnen van de vrolijke kleuren in de belt. Alles kreeg de kleur van zwarte verlopen olie. Op eerste Paasdag om 20.00 uur was het dan zover, het vuur werd aangestoken. Wat wij toen een prachtig vuur vonden zou vandaag de dag waarschijnlijk worden geclassificeerd als een chemische ramp. Maar fikken deed ie, gigantisch. De kring van mensen om het vuur werd steeds groter. De pikzwarte rookpluim reikte zowat tot de wolken. Vandaag de dag worden gelukkig dit soort Paasbulten niet meer gemaakt. Het heeft jaren geduurd voordat op de plek van de Paasbult überhaupt nog iets wilde groeien.
Geschreven door Henk Beukers
Geef een reactie