Erica Zuid-west was vroeger een onderdeel van de landerijen van boer Gengler. Over de uitgestrektheid van de velden kon je de trein tussen Nieuw-Amsterdam en Emmen zien rijden. Scherp afgetekend tegen de horizon stond de toren van Sleen. De vele regenbuien in de herfst legden grote gedeelten van Genglers landerijen blank. Enorme meren van regenwater waren het gevolg. Niemand had daar iets te zoeken in de blubber, behalve fazanten en patrijzen. Tot de winter met strenge vorst kwam. Het vloeibare van het regenwater en het zachte van de modder werd hard en was te betreden. De natuur schonk ons een heuse ijsbaan van ongekende omvang. Daar lieten de Ericanen zich niet lang op wachten. Aangezien de ijsbaan pal achter ons huis lag, broer Gerard, Jos en ik, ook niet. Ondanks het gebrek aan regels was duidelijk de tendens waarneembaar dat iedereen met de wijzers van de klok mee schaatste. Verschil in schaatsen was ook gelijk duidelijk te zien. De jongens van Wijnands kwamen met heuse Hoge Noorden en hadden een prachtige slag van schaatsen. Tegenover dit spectrum van manier van schaatsen stonden wij, klunend en harkend, met onze Friese Doorlopers. Maar we kregen krediet, ik was nog geen tien jaar, en begonnen net met schaatsen. Schaatsen leren was toentertijd een kwestie van zelf uitzoeken. Dit in tegenstelling tot vandaag waar je, naast het ontzettend goede materiaal, op de ijsclub de basisregels van het schaatsen snel aangeleerd werden. In die tijd startte je als een soort van hordeloper die op elke horde hardhandig kennis maakte met de Wet van Newton. Helaas was zo’n enorme natuurlijke ijsbaan achter ons huis eenmalig. Hoewel het in de herfst gewoon door plenste bleven de enorme waterpartijen uit. Waarschijnlijk had boer Gengler drainagepijpen in het land laten leggen. Hoewel Erica toen al een ijsbaan had, naast de monumentale korenmolen, en entree vroeg, was dat aan ons, altijd blut, niet besteed. Wij zochten ons heil op andere ijsbanen die rijkelijk en gratis voor handen waren, de hoofd- en zijkanalen in het voorheen koloniale landschap. Er waren zo ontzettend veel kanalen dat we zelfs een eigen privé-kanaal voor het uitkiezen hadden. Die lag naar achteren bij huize Heller. We kenden het gebied als uit onze broekzak omdat we hier eigenlijk altijd struinden. Ons kanaal was een zijkanaal die met een dam van een groter zijkanaal was gescheiden. Dat maakte onze eigen territorium compleet. Het water in het kanaal lag zo’n drie meter lager dan het landoppervlak. Niemand die ons gestuntel kon zien en bovendien schaatsten we heerlijk uit de wind. Ik deed er een paar jaar over om van gestuntel achter een stoel tot enigszins beheersbaar schaatsen te komen. Nog langer duurde het om van een dronkenmanstijl tot een enigszins vloeiende stijl te komen. Ik kon zelfs heel sierlijk, alleen dan kwam ik niet vooruit. Terwijl we schaatsten keken we tegen de hoge wallen aan. Soms weelderig begroeid en voorzien van een dik pak sneeuw. Vaak joeg de wind stuifsneeuw over de rand. Op de ene of andere manier kwam dat altijd in je warme kraag terecht. Toch gaf het een behaaglijk gevoel zo diep in het veld buiten de gure windvlagen te blijven. Buiten het gesnerp van de ijzers was het om je heen oorverdovend stil. De wind joeg de sneeuw over de kanaalrand die steeds breder werd en sierlijk ging overhangen. Wij als schaatsers keken daar dan vanonder tegen aan. De natuur als kunstenaar die prachtige sculpturen maakte. Maar ook sporen in de sneeuw van dieren hadden onze volle aandacht. Van de vele sporen konden we zo de eigenaar bepalen. Totdat een pingelende, krakende aardbast onder onze schaatsen de beslommeringen doorbraken. In het begin reden we als reflex pardoen de wal in, een kwak sneeuw van bovenaf op de koop toenemend. We gingen maar langzaam wennen aan de harde knal voorafgaand aan het helse gekraak van het ijs. Zo’n barst kon in de lengterichting van het kanaal tientallen meters lang worden. Nog spannender werd het wanneer op sommige plekken van de barst kanaalwater op borrelde. Dan een wak. Om mysterieuze redenen weigerde het water op een plek te bevriezen. De wak werd vaak aangegeven met een tak, die lag er naast of stak gewoon in het gat. Vol ontzag keek je naar het zwarte gat, stil schaatste je er omheen. Dan werd in volle vaart op het kanaal door geschaatst. Door de vorm van het kanaal konden we op gegeven ogenblik alleen maar recht vooruit schaatsen. Die enkele keer dat we op de ijsbaan kwamen misten we de overstap in de bochten. Het gevolg liet zich raden, we vlogen in de bocht rechtdoor het veld in. Maar ook het overstappen kregen we onder de knie, al ging het niet zo vlot als bij de anderen. Het voordeel bij de ijsbaan was dat er koffie en soep verkrijgbaar was, dat bracht veel mensen bij elkaar. Hier leerden we bijvoorbeeld dat schaatsen af en toe geslepen dienden te worden. Het zijwaarts gezwabber van de schaats namen we niet langer op de koop toe. De Verlengde Hoogeveensevaart, het hoofdkanaal door Erica, bleef echter onze voorkeur houden. Niet dat we verre ritten maakten. Pa vertelde wel eens dat hij naar Klazienaveen schaatste tot aan de Duitse grens. We vonden de Hertenbaan al ver genoeg. Op de hoofdvaart kon het in de winter gewoon druk zijn. Honderden mensen bleven schaatsen tot het donker werd. Dan werd de baan verlicht door de straatlantaren en werd het gezellig druk. Voor het eerst zag ik een stelletje in klederdracht dat stijf naast elkaar, zwierend, achtjes op het ijs draaide. Het leek mooi maar het stel zwierde dwars door de schaatsgolf waarbij het vaak ternauwernood goed ging. Enkele Ericase krachttermen over het ijs waren het gevolg. Het liefst gingen we, Harry, Bennie, ik en nog een paar anderen terug naar onze stille zijkanaal. Hier gingen we een wedstrijdje ijshockey spelen of zochten we naar vissen die waren ingevroren in het ijs. Of we kluunden over de dam naar het hoofd-zijkanaal waar het iets ruimer was. Een leuke bezigheid was het zoeken naar grote witte bellen methaangas ingesloten in het ijs. Die prikten we lek en hielden er een vlammetje bij. Enkele seconden kwam uit het ijs een metershoge vlam. Van de gehele schaatsperiode in die tijd kon ik me vooral de steenkoude voeten herinneren, veroorzaakt door de beperkte bloeddoorstroming van de te strakke leren banden om de voeten van de Friese doorlopers. Het was bovendien een ontzettende frustratie wanneer, na een lange tocht door het besneeuwde landschap, onder in een zijkanaal, bij het aanbinden van een Friese doorloper, een enkelband kapot getrokken werd, dan kon je helemaal weer teruglopen.
Geschreven door Henk Beukers
Geef een reactie