In de jaren zestig van de vorige eeuw hadden we vanuit het nieuwe bijgebouw prima zicht op de achterdeur van de Sint Gerardusschool op Erica. Vooral tegen 12.00 uur hielden we de deur goed in de gaten. Vanuit de zesde klas werd een leerling naar het bijgebouw gestuurd om juffrouw van der Pluim in te seinen dat het twaalf uur was, tijd voor de middagpauze. Voor de achterdeur was een grote stoep met drie treden gesitueerd. De drie treden werden als kind natuurlijk in een sprong genomen. Dat ging altijd goed. Behalve bij Gerard Kuhl. Op een of ander manier kreeg hij tijdens de sprong zuurstoftekort in zijn hersenen. Als Gerard Kuhl de drie traptreden met een sprong nam bleef hij altijd bewusteloos op de grond liggen. Om onbegrijpelijke reden werd altijd uitgerekend Gerard Kuhl door de hoofdmeester tegen 12 uur naar juffrouw van der Pluim gestuurd. Altijd nam Gerard de drie treden met een sprong. Altijd lag ie daar weer. Hallo, het ging wel ten koste van onze middagpauze. Gelukkig duurde het nooit lang voordat Gerard weer opkrabbelde, even later gonsde de pauze-zoemer door het bijgebouw. Dan kwam het verlossende woord van juf: opruimen. Het woord werd zangerig door de hele eerste klas overgenomen. Boeken en schriften verdwenen in het vak onder in het tafeltje, kroontjespen werd met vilt drooggemaakt, schuifje boven de inktpot ging dicht en het stoeltje werd aangeschoven. Op het signaal van juf mochten we het lokaal verlaten. Zo ging het alle dagen. Wanneer we een hoopje Gerard op het schoolplein zagen liggen werd het zachtjesaan tijd om de boel op te ruimen. Een keer per jaar werd onze kinderroutine wreed verstoord. Dan ging een rilling door de kinderlijfjes. Een grote witte bus was voor de school het oprit opgereden. Het was zover, de tijd van het eerste schooljaar viel precies samen met de komst van de eerste blijvende kies, terwijl de wisseling dan ook zo ongeveer begon. Dus was het die leeftijdsgroep waar begonnen werd met de schooltandarts. Vanuit de kinderbeleving brak thans een zorgelijk tijd aan. Van horen zeggen was de witte bus een martelkamer op wielen. Vanaf nu werd de achterdeur met toenemende zorg in de gaten gehouden. Het lot liet niet lang op zich wachten. Met weemoed dachten we terug aan Gerard Kuhl. Een vreemde juf verscheen door de deur. Eerst klopte die juf aan bij de hogere klassen in het bijgebouw. Onvermijdelijk kwam die klopjes op de deur van onze lokaal. De eerste drie namen volgens het alfabet mochten mee. Niemand in de klas met de achternaam die begon met een A. Ik heb toen mijn naam wel eens vervloekt. Per keer werden drie kinderen uit de klas naar de ‘bekkenbeul’ gestuurd. Aanvankelijk leek het allemaal wel mee te vallen. In de witte bus mochten we plaats nemen op een bankje. Een witte jas nodigde ons uit naar voren te lopen en plaats te nemen in een speciale stoel. Terwijl je achteruit werd gekieperd zag je vanuit de ooghoeken allerlei witte hefbomen met strakke lijntjes, van opzij witte kotsbakjes op steeltjes. Vol ontzag deed je je mond open toen de witte jas daarom vroeg. Martelwerktuigen die leken op lepels en vorken maar dan met haken en spiegeltjes verdwenen in je mond. Tot grote opluchting mocht je na enige tijd de stoel weer verlaten. De opluchting duurde niet lang. Tot nu toe had de tandarts alleen in de mond gekeken. De dag erna verscheen opnieuw de vreemde juf in de klas. Met een boek. Langzaam voelde je de keel dichtknijpen. Het boek. De dag van kreunen was aangebroken. In het boek stonden de namen van kinderen die door de Witte Boor was aangewezen. Tandenpoetsen stond in die dagen nog in de kinderschoenen, tandpasta met fosfaat bestond niet. Tot die jaren was het slecht gesteld met het onderhoud van het gebit. Wat toentertijd wel heel erg in zwang was onder kinderen was Zoet. In grote hoeveelheden werd dit door mijn generatie geconsumeerd. In huize Beukers gelukkig iets minder maar toch, levertraan of Brinta zonder suiker was onsmakelijk. Vrijwel in alles ging een kwak suiker. Er waren toen kinderen op school met een gebit die deed denken aan de Ericaase markt, leeg met hier en daar een kraam. Als ze lachten leek de mond vol drop. Volgens de tandartsen waren we de verloren generatie. Als je kiespijn had dan liet je de kies gewoon trekken bij dokter Huisman. Als je de dokter vroeger niet kon betalen dan trok pa eigenhandig dat ding eruit. Want in die tijd was het heel normaal dat je je gebit liet trekken omdat het in slechte staat verkeerde. Je ging je verdere leven dan door met een kunstgebit. Het vak van kinderpsychologie werd vakkundig tot in de puntjes genegeerd toen de vreemde juf het boek open klapte. Stilte volgde. Om vervolgens tergend langzaam nog een bladzijde om te slaan. Ondertussen stond onze juf met de wijsvinger voor de mond ssst-geluiden te maken. Een golf van gruwel- en ril bewegingen ging door de klas toen de vleesgeworden Eucalypta ging spreken. Om meer te genieten van het kinderleed kwamen de ‘zwaarste’ gevallen het eerst aan de beurt. Door de niet alfabetische volgorde moest de gifbeker helemaal leeg gedronken worden. Tot het eind van de lijst stond je stijf van de zenuwen of de naam Beukers zou vallen. Die viel. Een jaar later schudde de kinderpsychologie wederom op z’n grondvesten. Bezemsteel met boek had een nieuwe foltermethode ontdekt, de namenlijsten werden omgedraaid. Nu werden de namen opgenoemd van kinderen die NIET voor een behandeling van de tanden in aanmerking kwamen. Ik lette even niet op en was blij toen madam MikMak eindelijk de Boek der Zuchten dichtklapte. Mijn naam was niet genoemd. Een zucht van opluchting. Even later liep ik als makke lam naar het witte schavot. Alle katrollen en lijnen kwamen in beweging, een snerpende pijn in de mond. Even later zat je boven het witte bakje te kokhalzen. De andere twee kinderen zaten op zeer korte afstand te wachten op hun beurt. Alle geluiden kregen ze duidelijk mee, als er geboord moest worden dan zaten ze te rillen. We wisten zeker dat de tandarts naar zwavel stonk, hoornen had en zwiepte met een bloedrode puntstaart. Er waren zelfs kinderen bij hem weggelopen toen hij snauwend klaar was met boren. Met een echo in de mond van al die geboorde gaten kwamen die kinderen in paniek terug naar de klas. Een ultieme oppepper voor degene die nog moesten. Dat liet ik me niet gebeuren, alle gaatjes werden bij mij gevuld. Na de lagere school kwamen we bij de tandarts op het dorp. Eerst Bregman later Woudsma. In het Groenekruisgebouw. Van een witte bus met bankje naar een wachtkamer vol stoelen. Op elke stoel zat een reden waarom het allemaal heel lang ging duren. Vlak boven de ingang van de wachtkamer hing aan de muur het best bestudeerde mozaïekschilderijtje van Erica. Een boerenzwaluw boven een landschap. Boven de zwaluw een zoemer die bij tijd en wijle een afschuwelijk krakend gesnerp uitbraakte. Het signaal voor de volgende executie. Het eerste wat Woudsma deed was alle vullingen in mijn mond vervangen. Ondertussen mopperde Woudsma dat de vorige tandarts een prutser was. Ik lag daar gelaten te liggen en werd langzaam gevuld. Gelukkig zijn de tijden veranderd. Van het fenomeen tandarts zijn inmiddels de scherpe kantjes af. Hoewel ik mij nooit met verdoving heb laten boren zijn de huidige behandelingen aanmerkelijk minder onaangenaam dan vroeger.
Geschreven door Henk Beukers.
Geef een reactie