De Man van Erica

Bij menig inwoner van zuidoost Drenthe stokte destijds de adem bij het horen van ‘De man van Erica’. Het verhaal kreeg in 1925 vooral bekendheid door de vondst van een notitieboekje in het museum te Assen dat betrekking had op de vondst van een veenlijk op Erica vier jaar eerder. In die tijd onderzocht een archivaris een eeuwenoud document over balseming. Zonder dat hij het wist had hij de sleutel in handen van een groot mysterie. De ontdekker kwam kort na zijn ontdekking om het leven bij een uitslaande brand. Met hem gingen al zijn verzamelde gegevens verloren. Alleen zijn notitieboekje bleek bewaard te zijn gebleven. Opmerkelijk genoeg werd hierin de vondst van een veenlijk op Erica benoemd, wat hij mogelijk ‘cryonisch’ noemde. Er was iets vreemds aan de hand met die veenlijk. Sinds de vondst van het veenlijk klaagden boeren en herders uit Erica, Schoonebeek en Nieuw Schoonebeek over een zwerversfiguur die zich ophield op de landerijen en bij hun schuren. Door de vreemde aanwijzingen in het inmiddels bekend geworden notitieboekje van de archivaris gingen al snel geruchten de wereld rond dat de man niet ‘van deze tied’ was. Sommigen beweerden dat hij al ‘duusenden jaor’n aold’ was. Dat is oud, in die tijd, een paar eeuw voor Christus, liepen in dit gebied mensen rond uit de zogenaamde Trechterbekercultuur. Op Erica bijvoorbeeld zijn uit die tijd in zandheuvels aan de Kerkweg verscheidene urnen en grafgiften gevonden. Ook ten zuiden van het huidige natuurgebied Bargerveen in Nieuw Schoonebeek zijn stenen schrapers gevonden aan de oever van het toenmalige riviertje ‘De Zwarte Racker’ dat uitmondde in het noordelijk gelegen Zwarte Meer. In die tijd was het dus mogelijk dat een groepje mensen zwierf door het woeste, wilde en ledige landschap. Zo’n voettocht was een hachelijke onderneming. Een verborgen veenput kon zomaar iemand verzwelgen voordat de overigen leden van de groep het bemerkten. De voettocht van de groep kwam ten zuidoosten van het huidige Erica plotseling tot stilstand. Een lid van de groep was ten val gekomen. Hij had hierbij een diepe wond aan zijn linker hand opgelopen. Open wonden met hierop volgende infecties bezegelden gewoonlijk snel het lot in die tijd. Waarschijnlijk stierf de man een week later. De overige leden van de groep stonden voor een dilemma. Ze moesten verder. Voor het aanbreken van de regentijd moesten ze op hun plaats van bestemming zijn wilden ze niet door het veenmoeras worden verzwolgen. De groep liet het lijk achter bij een oude vrouw die daar woonde in een naburige nederzetting. De vrouw beloofde het lichaam te brengen naar het noordwestelijk hoger gelegen gebied. Het gebied waar tegenwoordig de RK kerk staat. In die tijd liep vanaf het hoger gelegen gebied een loopbrug van boomstammen over het veen naar de nederzetting. Het hoger gelegen gebied was een uitloper van de Hondsrug, een enorme zandrug dat zich vele kilometers ver naar het noorden uitstrekte. De overige leden van de groep vervolgden hun weg richting het oostelijk gelegen moerasgebied (het huidige Bourtanger Moor). De oude vrouw had blijkbaar geprobeerd het lichaam te balsemen waarbij de balseming van de gewonde linkerhand met een deel van arm tot ongeveer de elleboog mislukte. Of het nu was uit schuld- of schaamtegevoel, de oude vrouw verbrak haar belofte aan de groep om het lichaam te bergen. Kort na de balseming bond de vrouw een touw om de nek van het lijk en sleepte deze naar een nabijgelegen veenput. Daar dumpte ze het verzwaarde lijk in het zwarte moeras. De diepe omgeving van het moeras bleek zeer zuurstofarm. Door een chemische reactie van de balsemingsvloeistoffen van de oude vrouw met de vetlaag van het lichaam veranderde deze in een zeepachtige substantie. Van zeep is bekend dat het niet of nauwelijks tot ontbinding overgaat. Zodoende bleef het lijk honderden eeuwen in een vrijwel ongeschonden staat. In het voorjaar van 1921 werd op Erica, ongeveer 300 meter ten zuiden van de Oosterveensche draaibrug op de hoek van de Verlengde Hoogeveensche Vaart, tijdens het afkoppen van het zwarte veen, de nagenoeg gave, eeuwenoude overblijfselen van een mensch gevonden. Opvallend was het touw op het lichaam dat lag als een strop om de nek. De arbeider die het veenlijk opgroef had zich verbaasd over het feit dat het geheele lichaam intact was gebleven ende huid nog geheel aanwezig was. Alleen de linker onderarm leek te zijn gemummificeerd. Hier hield het verhaal op. Ware niet het bestaan van het notitieboekje van de overleden archivaris. Vreemd genoeg was de archivaris niet eens betrokken geweest bij de vondst van het veenlijk op Erica. Waarom hij dan toch de vondst in het notitieboekje benoemde had waarschijnlijk iets te maken met balsemen. Zo gaf hij hierin een uitgebreide beschrijving van het recept hoe een lichaam te balsemen. In het recept werd een oplossing beschreven van twee soorten terpentijn, rozemarijnolie, lavendelolie, vermiljoen en gekamferde wijnspiritus, die werd vermengd met een poeder van kamfer, hars en salpeter. De bestanddelen in het balsemingsvloeistof bleken naturerende eigenschappen te bezitten. Het veranderde de structuur van de gedenatureerde proteïne in proteïnemoleculen die de grondslag vormen van levend weefsel. Het vervolg van het recept werd niet beschreven maar blijkbaar was het de oude vrouw toentertijd gelukt de bloedvaten van het dode lichaam te vullen met haar balsemingsvloeistof. Het lichaam bleek door de oude vrouw in een cryonische slaap te zijn gebracht, een soort winterslaap. Hierbij werd de hartslag zo laag gebracht dat nauwelijks nog sprake was van leven. Waar het veenlijk na de vondst was gebleven wist niemand. Een dag na de vondst kwam de gemeenteveldwachter om het lijk in beslag te nemen. Hij kreeg slechts de gemummificeerde linker onderarm mee. De arm bleek achter te zijn gebleven op de vindplek. De rest van het veenlijk leek van de aardbodem te zijn verdwenen. Zoals gezegd begonnen hier de verhalen over de zwerversfiguur. Een enkele keer werd hij in de verte gezien. Wat de boeren en herders opvielen: zijn linker onderarm ontbrak en hij had een stuk touw om zijn nek. Volgens de boeren en herders leek hij iets te zoeken. In het grensgebied van zuidoost Drenthe gingen spoedig de eerste verhalen de rondte over ‘De man van Erica’. Vanaf 1928 werden door de inwoners van Erica maar ook van omliggende dorpen jacht op hem gemaakt. De man van Erica werd nooit gepakt. Bij diverse klopjachten werd steeds melding gemaakt van witte schuimvlokken die hij achterliet in zijn spoor. Wie was deze man, wat zocht hij? Er gingen allerlei geruchten rond, zo zou hij zoeken naar zijn ontbrekende onderarm. Maar verder dan geruchten kwam het niet. Tot op de dag van vandaag worden nog steeds klodders witte schuim gevonden aan takken, bladeren of graspollen. Wanneer je in de natuur zo’n klodder witte schuim ontdekt, denk dan aan De man van Erica. Plaats een tak in de grond, bevestig hieraan een dikke pluk droog gras. Van de tak met hooi kan De man van Erica een toorts maken, opdat hij ook in het donker zijn zoektocht naar zijn arm kan vervolgen. Hij zal je dankbaar zijn, zeker met rust laten.

Geschreven door Henk Beukers


Geplaatst

in

door

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *