Gerrit de Kraai

Bennie lukte een kraai op te voeden van kuiken tot een volwassen kraai. Wat we ook probeerden, ons lukte het niet. Wanneer we in het voorjaar een kuiken van een kraai in handen kregen werd een doos ingericht als nest. Daar ging de kuiken in. Zo`n kuiken had een hoog knuffelgehalte. Het bolletje ging door vele handen en werd telkens weer geaaid. Elke dag togen we naar de schuur om de noeste resultaten van onze opvoeding te aanschouwen. Voorzichtig werd tussen duim en wijsvinger een bolletje brood gekneed. Wanneer het bolletje klein genoeg was werd het voorzichtig in het open snaveltje gepropt. Na twee of drie bolletje was het genoeg, de kraai zou anders maar veel te dik worden. In de wanden van de doos werd, met een broodmes, ramen uitgesneden zodat de kuiken gewag kon maken van de boze buitenwereld. Onze droom van kuiken tot een volwaardige kraai verdampte toen we op een morgen een dode kuiken in de doos aantroffen. Na enkele krachttermen als ‘stinkkuuk`n’ werd hoofdstuk kraai afgesloten. Het verscheiden van de vogel had geen invloed op onze psychische gesteldheid. Het nam niet weg dat we wel degelijk met de dood werden geconfronteerd. Het beestje werd plechtig begraven. Mijn broer huilde zacht. Niet om de kraai, om zijn blauwe duim. Een kruis maken met een voorhamer was zo gemakkelijk nog niet. Het beestje werd met de pootjes boven de grond begraven. Dat was om het graf terug te vinden. We hadden daar kort geleden nog een konijn begraven. Die hadden we eerst nog geprobeerd in de schuur te cremeren, met benzine. Was iets nieuws hadden we gehoord. Het konijn in de hens steken lukte ons niet, met de schuur kwamen we een eind in de richting. Het konijn werd begraven. Dat vond mijn vader tijdens het nablussen toch maar beter, de buurt ook. Ons jonge leven ging door, de Kraai werd snel vergeten. Enkele dagen later kwam Loekie, onze hond, kwispelend het kadavertje bij moeder afleveren. Mijn moeder had daar natuurlijk behoorlijk de smoor over in, temeer omdat ze de broodmes ook al dagen kwijt was. Harry, mijn neef, had ook een kuiken van een kraai. Ook hier hetzelfde liedje, op een morgen vond hij de kuiken dood in de doos. Vol verwachting togen we naar onze vriend Bennie. Die had de laatste kuiken uit het kraaiennest. Bennie stond zogezegd dicht bij de natuur. Vol bewondering keken we in een ouwe doos, zonder uitgesneden raampjes, zonder een warm dekentje en zelfs zonder speelgoed naar een bolletje zwarte veren. We zagen een sprankelende kuiken vol levenslust. We keken toe hoe Bennie de kuiken voerde. Hij greep de kuiken vast met één hand en pakte met de andere hand een klodder nat brood. Niks bolletje kneden of verlokkelijk voor zijn snaveltje houden, niks roepen ‘happie veur pappe, happie veur mamme’. Met een behendige zwier kwakte Bennie de klodder recht in het opengesperde snaveltje. Alsof dat niet genoeg was werd met de pink de klodder tot ver achter in het strotje gepropt waarbij de oogjes van de kuiken teder uitpuilden. Met een gloepbeweging slikte de kuiken de kwak door en schudde een keer met het kopje. Op naar de volgende klodder. Ondertussen wij maar roepen, ‘ie maakt hum dood manne’. Allesbehalve dat, de kuiken groeide als kool en werd een heuse tamme Kraai. Bennie noemde de Kraai vol trots Gerrit. Je kon de naam zo lekker snauwerig uitschreeuwen. KAA KAA, even later had je de vogel op de schouder zitten. Je moest de Kraai dan nooit aankijken werd er gezegd, hij pikte dan direct naar je glimmende oogbol. Apetrots liepen we om het huis van Bennie, de vogel op de schouder. Het was ons toch maar weer gelukt zo`n vogel tam te krijgen. Even later ging Harry met een betraande oog naar huis, had ie de Kraai toch aangekeken. De Kraai werd groot. Wanneer Bennie Gerrit`s naam schreeuwde was het antwoord KAA KAA, dan kwam een grote zwarte vogel uit de boomkruin aangevlogen. De jeugd van Gerrit was snel voorbij, spoedig werd ook zijn wereld groter. Het beest vloog steeds verder Erica in. Na elke uitstapje keerde de kraai weer terug naar Bennies huis. Gerrit mocht graag op de waslijn van overbuurvrouw Mina zitten. Daar scheet Gerrit vol liefde een dikke kwak over de lakens. KAA KAA ging het dan en vloog naar Bennies erf. Bennie mocht niet op Mina´s erf komen omdat hij ooit had gezegd dat Mina foeilelijk was van dichtbij. In het begin kwam Mina verhaal halen over die schijtkraai. Bij Bennies huis zag ze alleen maar opgetrokken schouders. Een Kraai?, werd er dan in koor gezegd. Tja, daar doe je niks tegen. Gerrit scheen er alleen maar meer schik in te krijgen. Steeds verder gingen zijn rondjes door Erica en steeds groter werd de kwak. Niemand keek vreemd op wanneer bij het aardappelrooien een grote zwarte Kraai op armafstand landde. KAA ging het dan en Gerrit vloog even later weer verder. Hoe groot zijn rondes ook werden door Erica, elke keer werd het plichtsgetrouw afgerond op de waslijn van Mina. Om daar eens grondig het wasgoed te bederven. Tot grote hilariteit van Bennie. ‘Gèèrrriit’, riep hij dan, na een KAA KAA kwam het beest vanaf de waslijn op Bennie aangevlogen. Dit ging lang goed. Tot op een mooie herfstdag. Die middag liep Bennie om zijn huis heen Gerrit te zoeken. Hij zocht in de boomkruinen en op Mina´s waslijn. Om deze tijd had Gerrit toch zijn ronde door Erica erop zitten. Bennie bleef bezorgd uitkijken, zijn zwarte gevederde vriend bleef weg. Net op het moment dat zijn onderlip dreigde te gaan trillen hoorde hij het bekende roep van Gerrit. Tot grote opluchting van Bennie nam de grote zwarte vogel plaats op de waslijn van de overbuurvrouw. Deze hing vol met grote witte lakens. Trots verhief Gerrit zijn staart om aanstalten te maken Mina`s wasgoed te bestrepen. Wederom stond Bennie onbeschaamd grinnikend het geschijt van de vogel te aanschouwen. Hij pinkte een traantje weg, het blijft toch je kind nietwaar? ‘Gèèrriit’, riep Bennie, de voorstelling had lang genoeg geduurd. KAA KAA, riep de kraai. KAA KAA…. BOEM!! Tot ontzetting van Bennie spatte Gerrit uiteen in een grote wolk van zwarte veren. De lakens bewogen, een hoedje verscheen. En een rokende jachtgeweer. Gerrit landde zacht op straat en verderop in de tuinen van de buren. Mina had haar zwager gesproken. Deze was jager. Hij had haar verhaal eens goed aangehoord. De jager nam een stoel en plaatste deze onder de waslijn tussen de lakens. Zittend met het jachtgeweer tussen de benen wachtte hij rustig af op de onverlaat die altijd op dezelfde tijd verscheen. Gerrit was namelijk een gewoontedier, altijd stipt op tijd en altijd op dezelfde plek op de waslijn. Mina wist dat. En de zwager nu ook. Toen Gerrit op de waslijn landde keek hij nog even trots rond en bracht vervolgens zijn staart in positie. Zachtjes verrees de loop van het jachtgeweer tussen zijn pootjes. De rest is geschiedenis. Volgens Bennie eindigde het leven van Gerrit zoals het begon, met uitpuilende oogjes. Het is tussen Bennie en Mina nooit meer goed gekomen.

Geschreven door H. Beukers.


Geplaatst

in

door

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *