Archeologen in spe

Nadat Willie en ik zo´n beetje alle bekende vogels hadden gezien gingen we ons toeleggen op de planten. Op de motoren scheurden we een eind Duitsland in om ergens langs het spoor in de berm te eindigen. Daar zetten we een vierkante meter af en determineerden we alle planten die zich hierin bevonden. Dat ging leuk. Totdat ik op het werk een doos met stenen van een collega kreeg. Die had gehoord dat we veel in de natuur waren en af en toe naar stenen pijlpunten zochten. In de doos zaten een aantal stenen die mij totaal niets zeiden. Die kregen voorzichtig een plekje achter de schuur bij de overige nietszeggende stenen. Maar de teerling was geworpen. We gingen voortaan naar stenen zoeken, geen gewone stenen maar vuistbijlen en dergelijke. We bezochten de vader van mijn zwager in Weiteveen. Een man van in de zeventig die al decennia lang door Zuid-Oost Drenthe zwierf en met name afgravingen bezocht. Afgravingen in geel zand zoals nieuwbouw van huizen of aanleg van wegen. Wat kon die man mooie verhalen vertellen! Een hele middag waren we bij hem op bezoek geweest en leerden veel van zijn ervaringen. Halverwege de middag kwakte hij een doos met stenen op tafel. Kleine stenen. Het bleken stenen schrapers en -pijlpunten te zijn. De man wees naar enkele kenmerken op het steen. Zo moet altijd sprake zijn van soort van bulb op de steen, een verdikking veroorzaakt door de slag om bijvoorbeeld een schilfer af te slaan. Uiteindelijk hield je een vuistbijl over, de schilfers konden dan weer als schrapers worden gebruikt. Bijvoorbeeld om de huiden schoon te schrapen. Op zo’n plek waar vroeger een vuistbijl geslagen werd stikte het dan van de schrapers. Helaas had de man geen vuistbijl in de doos met stenen. Die werd toentertijd uiteraard meegenomen voor andere doeleinden. Bijvoorbeeld om een mammoet te pletten of een buurman te splijten. Van honger kan je namelijk behoorlijk chagrijnig worden. Ook zaten driehoekige stenen in de doos, het leken op kleine piramides. Die waren ervoor bedoeld om te dienen als soort van kraaienpoten. Voor als je de familie van de buurman achter je aan kreeg. Een zool of hoef kon op die manier flink beschadigd worden. Jodium kenden ze in die tijd niet, laat staan een winkel van Trekpleister. Je stierf aan de meest gruwelijke infecties. Daar tegenover stond dat je een mooi graf kreeg, van grote op elkaar gestapelde stenen. Wat stenen borden en bestek erbij en dan moet je niet verder zeuren. Die middag verlieten we Weiteveen als halve archeologen. Halverwege Nieuw-Schoonebeek waren ze in het land aan het graven. Hier doken we in. Enkele dagen zijn we daar aan het zoeken geweest. Dat viel toch niet mee, archeoloogje spelen. We vonden enkele schrapers en een boorvormige steen, zeker om knoopsgaten in het taaie leer te maken. De weken erop toogden we naar Emmen. Nabij het Oeverse Bos. Het landschap daar was heel oud met meerstallen en eeuwenoude landwegen. Daar zal vast wel zo’n neolithische gast een vuistbijltje voor ons achter gelaten hebben. We hadden geluk. Boeren in de omgeving kwamen bij het aardappelrooien ook diverse stenen tegen die opgerooid werden. Die stenen werden opgespaard en als wegverharding gebruikt bij de ingang van de kavel. Waarom een hele bunder afstruinen naar vuistbijlen als je het op een hoop kan vinden? Gretig zaten we op een vroege morgen bij een ingang van de aardappelveld in de wegverharding te wroeten. We hadden een soort van Gamma verwacht waarbij de vuistbijlen niet aan te slepen waren. Het resultaat was helaas anders. Na een morgen in de vrieskou in de stenen te hebben gewroet vonden we een stenen afdruk van een dier. Een egeltje ofzo. Dat is leuk, maar het was geen vuistbijl. Na een paar woensdagen onze vrije tijd vruchteloos in het veld te hebben besteed besloten de beide Tjerk Vermannings plan B uit te voeren. In Nederland was elk stukje veld door een archeoloog doorploegd en elke steen besnuffeld. Daar viel geen eer meer te behalen. Willie begon zelfs filosofisch te oreren. ‘De kans dat je hier een vuistbijl in het veld vindt is net zo groot als dat je daar een hamer vindt’. Nou, kom daar maar eens tussen. In Duitsland moesten we zijn. Veel en veel groter dan Nederland en veel en veel minder archeologen. Dat hoopten we tenminste. Belangrijker was dat we een gebied wisten waar niemand kwam. Dat had te maken met het feit dat het verboden gebied was, militair Sperrgebiet. Nabij Meppen lag namelijk een grote kazerne. Meppen staat in het militaire wereldje bekend als het inschietgebied voor artillerie. Zelfs Nederlandse tanks werden hier ‘ingeschoten’. Naast de kazerne lag een enorm waaiervormig gebied waarin zelfs enkele spookdorpen lagen. Een perfect gebied voor twee aankomende archeologische talenten. Op een woensdag in de vroegte reden twee motoren Duitsland in. Nabij Meppen werden de stalen paarden in het bos geparkeerd. We liepen naar het militair gebied. Dat werd spoedig aangegeven met grote witte borden met schreeuwerige teksten. Bovendien prijkte op elk bord een rode vlag. Wie denkt dat deze borden twee aanstormende archeologen kon tegenhouden had het volkomen mis. Op de borden stond Duitse tekst en wij waren Nederlanders, lekker puhh. We liepen een ongerepte natuur binnen. Bossen, struiken, heuvels en gele afgravingen die leken op trechters. We verbaasden ons over het feit dat hier niet meer archeologen in het veld aan het krabbelen waren. We stonden naar een grote gele wal van geel zand te kijken toen het in de verte begon te rommelen. Willie kwam tot een buitengewoon scherpe analyse, ‘ze begunn te schiet’ n’. Geruststellend voegde hij hieraan toe, ‘maar ze schiet’ n over ons henne’. Inderdaad, zoals verwacht dreunde het aan de andere kant van het gebied, de inslag. We begonnen de gele aarden wal te bestuderen, volgens ons moest hier wel een ‘voestbieligie’ te vinden zijn. We waren zo geconcentreerd bezig dat we pas laat opmerkten dat de inslagen per keer fors op ons toe kwamen. We bleven doorzoeken totdat Willie de vondst van zijn leven deed. Na wat gekrabbel in het rulle gele zand trok hij zijn vondst uit het zand en hield die verbaasd tussen ons omhoog. Het was een klauwhamer van Stanly. Met een knalgele handvat. Over knal gesproken, de volgende inslag kwam nu zo dicht bij dat zelfs geharnaste archeologen als wij enigszins begonnen te twijfelen. Eerst langzaam edoch wel enigszins versnellend maakten we aanstalten om te vertrekken. Toen we wederom in de verte gerommel hoorden wisten we dat de inslag niet lang op zich liet wachten. De heren archeologen verloren hun waardigheid en renden zo hard als mogelijk richting de borden met rode vlaggen. De inslag was vlak achter ons en gaf ons opeens vleugeltjes. Nog een beetje wit om de neus bereikten we onze motoren. Dit was gelijk het einde van onze archeologische droom. Voor Willie kreeg het lot wel een erg ironische wending. Het was notabene achter zijn huis waarbij zijn buurman uit een bult zwart zand een neolithische vuistbijl trok en daarbij de krant haalde.

 

Geschreven door Henk Beukers.


Geplaatst

in

,

door

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *