Verhalen en belevenissen op Erica

Welkom op ericalekkerwater.nl

Welkom op ericalekkerwater.nl

Goeiedag eem.
Er is veel over het prachtige dorp Erica in de provincie Drenthe geschreven. Als geboren en getogen Ericaan wil ik mijn bijdrage leveren. Weet iemand bijvoorbeeld waar ‘Op Erica’ vandaan komt? Vroeger hadden de mensen over achterop Erica, waarmee ze voornamelijk de winkel van Schepers bedoelden maar verder ook de woningen bij en aan de Herendijk. Zo bijzonder is dit niet hoor. In die tijd zeiden ze ook achterop de Dortsedijk, achterop de Strengdijk of achterop de Noordersloot. Achterop Erica is blijven ‘hangen’ en is verbasterd tot Op Erica. Dit soort weetjes omtrent Erica kom je op deze site tegen. Ik schrijf verder over de belevenissen uit mijn jeugd, de welpentijd, de verkennerstijd, de bromfietstijd en mijn eerste auto. Ik beschrijf gebeurtenissen op Erica uit vroegere tijden, zeg maar uit overlevering. Daarnaast schrijf ik verhalen die zijdelings met Erica te maken hebben. Zo beschrijf ik een van de eerste vaste bewoners van Erica en laat zien waar de gezegde ‘Erica lekker water’ vandaan komt. Periodiek schrijf ik een nieuw verhaal. De verhalen heb ik verdeeld in categorieën,  Schon is die Jugendzeit, Geschiedenis van Erica, Natuur en Legendes op Erica.
Het belangrijkste voor mij is dat ik op deze site monumentale tijdspareltjes op Erica, uit het dagelijkse leven van toen en nu, aan de vergetelheid wil onttrekken (scroll naar beneden).

Tjui, en doe kalm an hè.

Henk Beukers
Erica, 29 augustus 2010

Erica in oorlogstijd, de hongerwinter

Erica in oorlogstijd, de hongerwinter

Ooggetuigeverslagen zijn zeldzaam en daarom waardevol. Een verslag uit de eerste hand is meestal spannender dan een tweedehands opgetekend verhaal.

Een stadsjochie in Erica, hongerwinter ‘44-‘45

Ik groeide op in een arbeiderswijk in Utrecht. Er was in de steden niets meer te eten in de winter van ’44. Kerkelijk organisaties regelden wel eens kindertransporten naar het ‘magische’ gebied boven de IJssel waar wel eten was. Mijn moeder slikte haar trots (zij was niet-kerkelijk) en vroeg of ik als 10-jarig jongetje met de kinderen uit de buurt mee mocht op transport naar onbekende bestemming. Ik vond een heel avontuur. Er was een gids bij met een band om zijn arm maar omdat er ook een volwassen man meereisde richting het Noorden gaf deze zijn kostbare vracht snel over aan deze onbekende en ging zelf lekker naar huis. Na een tocht met overnachting en keuring in Zwolle kwamen we tegen het donker aan in Hardenberg en bleek dat ze helemaal niet op ons zaten te wachten daar: er was geen plek. We werden midden op het plein een-voor-een op de wagen gezet en aangeboden aan de mensen. Uiteindelijk werden alle kinderen gekozen behalve een grote jongen van 16 en ik. Wij aten zeker te veel. Wat voelde ik me rot dat niemand me wilde hebben! ‘Wat moeten we nu met die twee?’ vroegen ze zich waarschijnlijk toen af… Gelukkig kwam er bericht dat in Erica nog wel plek was en de onbekende reiziger nam ons de volgende dag met paard en wagen mee tot Coevorden. Hij regelde nog transport tot Schoonebeek maar daarna moesten we alleen verder lopen naar Erica (bijna 7km!) waar de dominee gebeld was en ons verwachtte.

Die ging rondbellen of iemand ons wilde hebben en ondertussen mochten we zijn verjaardag meevieren. Toen niemand gevonden was sliepen we in de consistoriegebouw bij de kerk. Die kerk is later in de 60er jaren afgebrand. Ik werd de volgende dag ondergebracht aan de overkant van de verlengde Vaart (ZZ) bij bakker Ax en zijn vrouw en twee dochters waar ik het best naar mijn zin had. De meiden vonden zo’n klein broertje wel leuk en er was veel bedrijvigheid. Die andere jongen trof het minder goed: die was nogal eenzaam bij een oud stel, fam. Rikke aan de NZ van de Vaart. De bakker had de ziekte van Parkinson en moest enorm hard werken. Toch namen ze mij erbij. Ik weet nog dat ik bij aankomst door de winkel naar de zitkamer erachter liep met de dominee en dat ik een beetje werd ondervraagd bv. over welke krant mijn ouders lazen: ze keken elkaar wel even aan toen ik zei ‘het Volk’! Ze hadden geen christelijk jongetje maar een rooie rakker onder hun hoede genomen! Maar ik paste mij aan, ging naar de ‘School met de Bijbel’ met de Drentse kinderen. Bakker Ax ging aan tafel altijd hardop bidden met de pet over zijn ogen. De dochters Aaltje en Jannie waren ongeveer 20 en 15. Ik ging mee naar de kerk waar Aaltje, de oudste dochter, jeugdleider was. Daar leerde ik psalmen en gedichten en zong hard mee “tot ‘s Heeren lof en prei”. Elke Zaterdagmiddag werd ik gewassen in een teil in de warme bakkerij. Ik had daar een lekker bed in een van de twee bedstedes maar soms moest ik die delen met de bakkersknecht. De eerste knecht was wel aardig maar de tweede knecht had een hekel aan ‘die stadse mensen’ en pestte mij nogal. De knecht ging met de merrie overdag brood venten tot aan Klazienaveen en omliggende plaatsen. Ik genoot als stadsjongen van het buitenleven, al was het minder leuk dat ik een keer in de beerput achterin de tuin stapte (varkensmest met stro, waardoor je niet zag dat het vloeibaar was) en met de ijskoude tuinslang afgespoten moest worden!

Uitzicht op de brug vanaf de bakkerij 1968

Uitzicht op de brug vanaf de bakkerij 1968


Toen de bruggen over de Vaart stuk waren kon ik een poos niet naar school. De Duitsers hadden namelijk alle bruggen opgeblazen met dynamiet om de geallieerden tegen te houden. De bewoners keken toe hoe de dynamiet werd geplaatst en vroegen om een waarschuwing als het zou gaan gebeuren. Maar dat deden ze mooi niet – ze maakten alleen een armgebaar van ‘nu wegwezen’ toen het al begon en we renden zo hard we konden de wei in. Een stuk hout zeilde als een propeller door de lucht en belandde vlak naast mij. Bij thuiskomst bleek de winkelruit van de bakkerij etalage gesneuveld. De brug was een trambrug (de Oosterveensche trambrug) en de rails maakten een bocht achter onze huizenrij langs. Ik zag eens uit mijn slaapkamerraam aan de achterkant van het huis een tramwagon rijden, ik geloof met Duitse militairen erin. Als kind begreep ik er niet veel van natuurlijk maar ik kreeg wel verhalen mee over verzet in het dorp, volgens mij was onze schoolmeester er ook bij betrokken. Op een dag was er rumoer bij de brug en toen bleek dat verzetsmensen hun wapens in het water aan het gooien waren. Er was zeker gevaar voor ontdekking. Het halve dorp keek toe dus ze wisten er allemaal van. Er was ergens een Poolse onderduiker maar ik weet er het fijne niet van. Wel weet ik dat het met de bevrijding een vrolijke chaos was – iedereen ging op het dorp vaderlandse liederen zingen – ‘Wier Neerlands bloed door d’aderen stroomt’ en het Wilhelmus. Onderduikers en Engelse piloten liepen vrij rond of reden op auto’s door de straat en de verzetsmensen schoten in de lucht. Ik liet mij helemaal meeslepen – dacht dat alle regels nu toch zeker niet golden bij zoiets bijzonders – en had niet in de gaten dat de bakker en zijn dochters al uren naar mij op zoek waren. Het duurde na de bevrijding nog een paar maanden voor ik naar huis ging – mijn ouders begrepen niet dat ik maar niet kwam – en toen ik eindelijk onderweg was kwam ik ineens mijn vader tegen op de fiets die mij zelf maar was komen halen. Dat was een weerzien! Hij ging eerst met mij terug naar Erica om de familie Ax hartelijk te bedanken voor hun goede zorgen. 

Bakker Ax en gezin 1968

Bakker Ax en gezin 1968

Ik ben later getrouwd met een Katholieke kleuterjuf en geëmigreerd naar Zuid Afrika waar ik nu nog woon. Toen ik met mijn gezin in 1968 voor het eerst weer in Nederland was hebben we de bakker en zijn dochters opgezocht. We hielden contact en later toen de bakker al was overleden vertelde een van de dochters dat hun vader mij wel had willen houden. Daarom was hij zo traag om mij naar huis te sturen. Hij was erg gehecht aan mij geraakt en zou dan een opvolger voor de bakkerij hebben gehad. In dat geval was ik in plaats van Zuid-Afrikaan een Ericaan geweest en bakker bovendien!

 

Nol Timmermans, nu 86 jaar

 

Krappe beurs vakantie

Krappe beurs vakantie

Een tientje zakgeld per week werd aangevuld met een tientje werken op zaterdag of vakantiewerk. Later werd een dag werken zelfs beloond met vijfendertig gulden. Van de zes weken schoolvakantie werkten we vijf weken achtereen van acht tot vijf, zes dagen in de week. Desondanks nog steeds geen vetpot, zeker niet om eens uitgebreid op vakantie te gaan. Eerst gingen we met de bromfiets. Bepakt en gezakt gingen buurjongen Herman, neef Harry en ik naar Bad Zwischenahn in Duitsland. Kreeg die bromfiets van mij kuren. Veel kabaal en niet harder dan vijfendertig kilometer per uur. Later bleek ik vergeten ergens olie in of op te doen. Daar op de camping gekomen bleek een enorm deel van ons budget op te gaan in verblijfskosten per nacht. Afijn, we deden onze campingervaringen op. Zelfs een heus kampvuur was op het terrein mogelijk. Daar maakten we natuurlijk goed gebruik van. We kwamen in aanraking met een Duitser uit Ost-Friesland. Beroep: schoorsteenveger. We keken hem verbaast aan, alsof uit een sprookje gelopen. Was zijn dit voor ‘achterstallige’ mensen die nog schoorstenen vegen. Maar hij kwam met een volle krat bier aanlopen, een goede reden om iets te vergeven. Maar wat een gastvrije gasten die Ost-Friesen. Andere campingDuitsers net zo gastvrij, ze kwamen met flessen sterke drank. Dat ging maar door, elke dag. Wij waren zo onbezonnen om te denken dat we tegen die Duitsers op konden drinken. Ik ben een keer verdwaald in het bos naast de camping. Vreselijk de weg kwijt. Alleen met kruipen kon ik nog iets zien tussen het dikke struikgewas. Later bleek het een coniferenkwekerij te zijn naast de camping. De coniferen reikten niet hoger dan de knie. Na een week zuipen hadden we van al die drank genoeg. We vertrokken. Eigenlijk moesten we vertrekken omdat de campinghouder had ontdekt dat we alle houten rasterpalen om de camping in het kampvuur hadden opgestookt. Met een gloeiende kabaal van vijfendertig kilometer per uur kwamen we aan in het voor ons zo vertrouwde Groß Dörgen. Daar zaten nog een paar armoedzaaiers, Bennie en Frans. Ik kan me nog een vakantie herinneren dat we alleen nog een pak vermicelli en een flesje maggi hadden. Door de vermicelli niet te breken zaten we even later achter een soort van bord spaghetti. Maggi moest aan het gelige drab iets van smaak brengen. Buurman boer, tevens jager, kwam nog even langs, hoofdschuddend liep hij verder. Gelukkig waren zijn toegangsbordjes net opgebrand in het kampvuur. We stonden op het punt naar huis te gaan. Opeens kregen we bezoek van onze gastheer Alwies Rolfes, tevens boer. Hij vroeg ons mee te helpen het hooi van het land te halen. Het zou namelijk tegen de avond gaan regenen. Omdat we toch niks te doen hadden gingen we de boer helpen. Het hooi was net op tijd binnen. Alwies was ons dankbaar. We moesten blijven eten. Welnu, toen dan maar. Nooit gedacht dat een Duitse boerin zo lekker kon koken. Het hield niet op, wel vijf gangen! Daarna kwam Alwies met drank. Onze vakantie duurde zomaar enkele dagen langer. Ook in latere jaren, met de auto, hadden we last van budgettaire problemen tijdens onze vakanties. Of we zopen teveel, zou ook zomaar kunnen. Het eerste leeg kratje bier fungeerde als tafeltje. Daar stonden al snel vier ‘stoelen’ bij. Een windscherm bij elkaar zuipen duurde iets langer. We zopen gewoon teveel. Vooral die keer dat we een bezoek brachten aan de lokale campingdisco. Grote drukte want men was bezig met een loterij. Met een grote witte pluchen dobbelsteen werd het winnend lotnummer bepaald. Telkens wanneer de diskjockey de dobbelsteen op de dansvloer gooide bracht Herman de dobbelsteen als een kwispelende jachthond terug naar vanwaar het kwam. Gillende pret van het publiek, behalve van ons. Wij hadden al zo’n idee waar het hier naartoe ging. Telkens wanneer Herman de dobbelsteen terugbracht verstomde langzamerhand de gillende pret vanuit het publiek. Bij de zevende keer werden we uit de discotheek gesmeten. Bij de eerstvolgende Schnell Imbiss vrat Herman zich vervolgens stijf in Bratwursten mit Mayo. Herman had het meeste geld want hij werkte al. Tot ook Hermans geld op was. Statiegeld van de meubelen en windscherm gaf enig respijt. We vertrokken blut naar huis. Op weg naar huis presteerde Frans weer eens precies op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats te zijn. Tijdens de autorit naar huis moest Frans plassen. Dat begint dan vaak met vaag gemompel, later geneuzel gevolgd door een paniekaanval. Vlak voor het verlaten van de stad wees Frans naar een hoge grasdijk. Daar kon Frans op zijn gemak zijn blaas ledigen zonder dat geloer van zijn kameraden in zijn nek. Want Frans geneerde zich nogal snel. Bovenop de dijk aangekomen begon Frans direct als een paard te plassen. Als Frans eenmaal begon te plassen, dan was er geen houden meer aan. Ook niet toen bleek dat op de dijk nog geen meter voor zijn straal een spoorlijn lag. Ook niet toen hierover, vlak voor zijn neus, tergend langzaam, een passagierstrein langsreed die remde voor een perron verderop. Frans, een vuurrode kop gevuld met boerenkiespijnlach, restte niets anders dan, al plassend, vriendelijk terug te zwaaien naar de wijzende passagiers in de trein. Ja ja, Frans geneerde zich snel. Onze budgettaire ellende was nog niet ten einde. Allereerst iets over de Duitse keuken. Daar kon geen Nederlandse keuken tegenop. Als je in Duitsland een schnitzel bestelde dan lebberde zo’n vleeslap als een surfplank over de bordrand. De schnitzel was bijna niet te zien door de enorme berg champignon- of zigeunersaus. In Nederland kreeg je een heel groot bord met daar middenin een gepaneerde stukje vlees. Ter grootte, dikte en smaak van een bierviltje. Geen champignon te zien, laat staan een zigeuner. Het enige vette hieraan was de prijs. Wanneer dit soort verhalen worden verteld in een auto met vier gezonde hongerige knapen van een jaar of achttien dan begonnen al snel de magen te knorren. Ten tweede iets over de gastvrijheid in Duitsland, daar konden ze in Nederland alleen maar van dromen. Het was een eer om van hun gastvrijheid gebruik te mogen maken. Nou, dat deden we. We stopten voor een cafetaria, gingen naar binnen aan een tafel zitten. De tent was verder leeg. Het was drie uur in de middag. We vroegen vriendelijk aan de serveerster of de keuken al was geopend. Dat bleek open. Na een vriendelijk praatje op onze beste Duits vroegen we naar de menukaart. Even later kwam ze met een mandje gesneden broodjes en zette deze voor ons op tafel. Een Duitse gewoonte als je iets gaat bestellen. Lachend liep ze naar achteren om de menukaarten te halen. Toen de vriendelijke serveerster na enkele minuten terugkwam zag ze een lege tafel. En een leeg broodmandje. Van gulle Duitse gastvrijheid geen kwaad woord. Hier was sprake van een noodsituatie, hongerige Nederlandse tieners en geen cent te makken.

Geschreven door Henk Beukers

Sikken Dore

Sikken Dore

In de jaren tachtig van de vorige eeuw was hier werk zat. Elke bouwvakker kon zo aan de slag. Toch gingen hele volksstammen werken in Duitsland. Over ver werken heette dat, het verdiende goed. Het was de gewoonte om vrijdag terug te keren naar Nederland. Zeker voor vrijdagmiddag. Dan moesten sommigen het steunbriefje inleveren. Op die manier werd een dubbel inkomen verkregen. De toenmalige Linkse Kerk ging teveel uit van fatsoen en eigen verantwoordelijkheid. Controle was er nauwelijks, als ze er naar vroegen dan werd een zielig verhaaltje opgedist. Bij de ambtenaar in kwestie ging dat erin als koek. Later in de kroeg werd schamper gelachen over zoveel naïviteit. Het waren niet alleen de jaren tachtig toen velen in Duitsland gingen werken. In het begin van de vorige eeuw, zo omstreeks 1905, trokken vele turfgravers naar Duitsland. Het verdiende gewoon beter in Duitsland. Zo trok ook Anton Evers naar het Duitse Osnabruck om daar te gaan werken in het veen. Anton maakte daar lange dagen en verdiende goed. Soms trok hij huiswaarts, een reis van bijna een halve werkdag. Het werken in het veen was zwaar. Via het spoor werden de turven in lorry’s naar een verzamelplek gebracht. De lorry’s werden vervolgens door een stoomlocomotief van het veen getrokken. Natuurlijk werden onder de kerels geintjes uitgehaald. Een geliefd geintje was een stuk kienholt voor de wielen van een lorry te gooien. De lorry ontspoorde en kwakte naast het spoor in het veen. De lorry moest in de rails worden getild, alle losse turf moest weer in de lorry worden gesmeten. Als ze dat bij jou flikten dan kon het terugpakken natuurlijk niet lang op zich laten wachten. Nog dezelfde week kwakte een lorry van de opponent tegen de vlakte. Hilariteit alom. Niet bij Anton Evers. D’r werd een stuk kienholt voor de wielen van zijn lorry gesmeten. Prompt kwakte de lorry met turf tegen de vlakte. Met dien verstande dat Anton precies op de plek stond waar de lorry heen viel. Hij werd bedolven onder een paar ton staal en turf. Het weekend erop kwamen Doortje Evers-Berends, zijn vrouw, met de kinderen over naar Osnabruck. Om Anton op de lokale kerkhof aldaar te begraven. De sociale omstandigheden in die tijd waren niet te vergelijken met de huidige. Met een uitkering van een paar gulden per week moest Doortje zich redden met haar jonge kinderen. Haar oudste kind Beth werd van school gehaald, ze moest zorg dragen voor haar jongere broers en zussen. Ze was nog geen tien jaar! Beth moest zeven dagen in de week dag en nacht werken voor het gezin. Het was de rauwe werkelijkheid achter het veel voorkomende analfabetisme. Om toentertijd het gebrek aan leesvaardigheid te verbloemen werd de klant door de fotograaf met een boek op de schoot gefotografeerd. Schaamte hoort hier eigenlijk niet op zijn plaats zijn. Zij waren immers niet schuldig aan het alom voorkomende analfabetisme. Het was destijds de meedogenloze keiharde politiek dat hier debet aan was. Vaak kon je de hardheid van het leven van het gezicht aflezen. Zo ook bij de vrouw op de foto, Beth of Elisabeth, mijn opoe (oma). Opoe was een sterke vrouw. Op eigen kracht heeft ze op latere leeftijd zich het leesvaardigheid nog eigen gemaakt. Voor opoe’s moeder Doortje, Willems vrouw, braken in 1905 bittere tijden aan. Van die paar gulden kon het gezin niet rondkomen. Volgens de op religieuze leest geschoeide politieke opvattingen van die tijd moest het inkomen in het zweet des aanschijns worden verdiend. Het zware werk van de huisvrouw werd simpelweg niet beschouwd als werk. Hardvochtig werd haar een inkomen onthouden. Pastoors en dominees praatten dit goed met beloftes van hemel of dreigden met hel en verdoemenis. Doortje werd noodgedwongen veenarbeider. ‘s Morgens in de vroegte trok ze via het 5e Blok naar het Amsterdamsche Veld. Om daar twaalf uur lang zware arbeid te verrichten. Zodat de heren uit Amsterdam hun rendementswaarde in aandelen konden behouden. Ondertussen werkte haar oudste kind Beth zich uit de naad om de kinderen in de kleren te krijgen, hun eten te geven, ze naar school brengen of de dagelijkse berg was te doen. Af en toe kreeg ze hulp van familie Berends, familie van moederskant. De familie Berends woonde destijds aan de Broekweg. Een verborgen weggetje in het veld tussen Klazienaveen en Erica. Mijn moeder, dochter van Beth, kon zich als kind nog dergelijke bezoekjes aan de familie Berends herinneren. Een huisje paradijselijk gelegen in het veld. In het huisje hingen allerlei kruiden aan het plafond te drogen. Toentertijd woonde Doortje met haar kinderen op Erica in een huisje aan de straat naar Emmen ter hoogte van de latere haven. Het huisje staat er nog, sterker nog, in dat huisje ben ik als achterkleinkind van Doortje vele jaren later geboren. Om het hoofd een beetje boven water te houden had Doortje een paar geiten. Spierwitte geiten. Koeien voor de armenluismensen. Nadat de haven in de jaren dertig werd aangelegd lag hier een brede kade van gras. Hier zette Doortje, inmiddels een oude vrouw, de geiten aan de stik. Een stik was een ijzeren pin met een oog aan het uiteinde. De pin werd diep in het zand gestoken. Aan het oog zat een touw die zich verbond met de geiten. Zolang het touw was zo ver konden de geiten grazen. Was het gras op dan werd de stik verzet naar een andere plek. Op die manier werd het gras op de hele kade van de haven kort gehouden. Ook de wallen van het hoofdkanaal was een geliefde plek om geiten te laten grazen. Overdag zag je destijds langs het Verlengde Hoogeveensche Vaart tientallen geiten aan de stik grazen. ‘s Avonds bracht Doortje de geiten naar haar schuurtje en werden de beesten gemolken. Melk wat ze niet hoefde te kopen. Melk wat ze aanvankelijk bij gebrek aan geld niet kòn kopen. Op maandag tot en met zaterdag nam Doortje, toentertijd als jonge weduwe, de geiten mee naar het veld. In het dampige ochtendgloren zagen mensen op Erica een vrouwtje lopen op de Pannenkoekendijk. In haar kielzog een viertal geiten aan het touw. Op het eind van de Pannenkoekendijk lag het Hoofdkanaal, later Dommerskanaal geheten. Achter het kanaal richting Schoonebeek lag het Amsterdamsche Veld. Eigendom van investeerders uit Amsterdam die flink verdienden aan het bruine goud. Menig huiskamer in Amsterdam werd destijds warm gehouden met turf uit Erica. Doortje hield zich warm door die turf voor hun uit te graven. Af en toe nam ze een turfje mee voor haar kacheltje. Het enkel-steens muurtje van haar huis was geen partij voor de koude oostenwind. Ondanks alle ellende dacht Doortje ook af en toe aan haarzelf. Dan ging ze die avond naar slijter Hof. Onder haar jurk zat een flesje. Dan kocht ze een maatje jenever, en paar borreltjes. Dan zat ze die avond genoeglijk tussen haar kinderen en gunde ze haarzelf een versnapering. Een rustige oude dag heeft mijn overgrootmoeder Doortje niet gekregen. Een triest lot stond haar te wachten. In die tijd was de wetenschap nog niet zover of zelfs onbetaalbaar om iets tegen kanker te kunnen ondernemen. Zeker niet tegen slokdarmkanker. Doortjes oudste kind Beth was inmiddels getrouwd met Jans Kölker (opa), ze woonden aan de Kerkweg. Wanneer in die dagen Doortje bij mijn opoe bleef eten kreeg ze niets door de keel. De tumor had de keel verstopt. Na een paar minuten kwam alles er weer uit. Onderweg naar buiten probeerde ze nog enkele kruimels naar binnen te werken. Het mocht niet baten. Doortje is tachtig jaar oud geworden, toch nog een respectabele leeftijd voor die tijd. Vrijwel elke Ericaan kon in die tijd het vrouwtje herinneren die vroeg op pad in het veen ging werken, in haar hand een touw met een viertal witte geiten. Het was dezelfde Erica die hierom haar een bijnaam had gegeven, die van Sikken Doore.

Geschreven door Henk Beukers

Computer

Computer

De eerste “computer” was in feite een mechanische telmachine, uitgevonden door de Engelse wiskundige Charles Babbage in 1823. De in 1904 uitgevonden vacuümbuis werd pas in 1944 toegepast als aan- en uitschakelaar om zodoende de binaire code te kunnen gebruiken. Het principe voor de hedendaagse computer. De eerste computer was de Eniac, in 1946 gebouwd voor de Amerikaanse leger om ballistische problemen op te lossen, het ding woog dertig (!) ton. In de jaren zestig werd met behulp van de, in 1947 uitgevonden, transistors, de zogenaamde IBM mainframe computers gebouwd. De capaciteit van deze miljoenen kostende computer legt het af tegen de huidige gemiddelde pc. In 1959 begon Texas Instruments meerdere transistors op een klein stukje silicium te etsen, Intel gebruikte deze techniek in 1971 voor het maken van de eerste microprocessor, de 4004. De pc-revolutie begon. De computerclubs schoten als paddenstoelen uit de grond. Uit één van die clubs, de Homebrew Computer Club uit Californië, kwamen Steve Jobs en Steve Wozniak, de stichters van Apple Computer. In 1976 de Apple I, in 1977 de Apple II. In 1979 ontwikkelde Xerox het zogenoemde PARC systeem, waarbij gewerkt werd met een muis of een joystick en iconen op het scherm. Ook IBM kwam met een pc, gebouwd rond de nieuwe 8088 processor van Intel en met software van Microsoft: MS-DOS. Aanvankelijk alleen voor het opslaan van recepten. Of, in mijn geval, het schrijven van scripties. In 1991 volgde ik een opleiding aan de Rijks Hogeschool in Groningen. In die tijd werden alle scripties nog getypt op een typmachine. Kleine correcties waren met de correctietoets weg te werken. Grotere correcties deed je met correctievloeistof. Moest een heel paraaf worden verwijderd dan moest de scriptie geheel over worden getypt om de tekst aaneensluitend te krijgen. Soms werd een scriptie wel drie, vier keer overgetypt voordat het werd definitief werd ingeleverd bij de tutor. Ik had in die tijd geen typemachine. Maar er was een goede vervanger op de markt, een computer. Mijn kameraad had een Apple computer. Daarmee kon je tekst verwerken zonder papier. Alle correcties waren simpel op het scherm uit te voeren. Was je tevreden dan print je het spul gewoon uit. Natuurlijk moest ik ook zo’n ding hebben. Geen Apple want die krengen waren in die tijd ook al veel te duur. Bovendien hadden ze veel minder spelletjes en dat soort ongein dan de reguliere MS-DOS machines. Ik kocht me in de kelder van V&D in Emmen een Headstart computer. Wel 40 mb harde schijf en 4 mb intern geheugen. Kloksnelheid was 4 Mherz. Deze pc had echter een turboknop. Wanneer deze werd in gedrukt verscheen op het beeldscherm een rode balk met de mededeling dat de computer op turbosnelheid van 8 Mherz werd gezet. Je had de neiging om in vuurdekking te gaan liggen. Bij het opstarten van de pc verscheen een startprogramma. Je kon allerlei spelletjes kiezen, een publisher-programma waarmee je een krantje kon maken en natuurlijk de eerste versie van Windows. Dat laatste gebruikte je niet want dat vrat bijna al je embeetjes op. De pc was zelfs voorzien van een cd-rom drive. Zelfs een paar cd’s waren bijgevoegd. Een encyclopedie en een woordenboek. Zelfs een rijmwoordenboek zat erbij. Omdat de heren V&D zwaar Christelijk op de hand waren kon een elektronische bijbel natuurlijk niet ontbreken. Maar die bleef bij mij in het cellofaan. Ik voelde me toen mijn tijd ver vooruit. Ik deed echter nagenoeg niets met de cd’s. Het bleek een gereformeerde marketingtrucje. Opeens was de muis stuk. Hup, kapotte muis naar V&D. Zonder muisbesturing geen pc. Kreeg zo een muis terug. Niet dus. Daar kreeg ik te horen dat de muis naar de centrale werkplaats zal worden opgestuurd. 6 weken (!) later kreeg ik de muis terug. Natuurlijk experimenteerde ik met de computer zonder eerst de gebruiksaanwijzing te lezen. Een gewoonte die moeilijk af te leren was. Vol ontzag keek je naar het beeldscherm. Ik had nog nooit van directory’s gehoord, laat staan sub-directory’s en dergelijke. Je deed maar wat. Ik snapte er geen hol van. Nadat ik een boekje had gekocht van MS_DOS voor beginners begon langzamerhand iets te dagen. De onderlinge handel tussen mijn collega’s in software nam een aanvang. Van een collega kreeg ik een paar diskettes waarop het tekstverwerkingsprogramma Word Perfect stond. Je propte de juiste diskette in de juiste volgorde in de diskettegleuf oftewel station A. Op het beeldscherm las je wat je verder moest doen. Een kind kon de was doen. Ik kon mijn verslagen maken op een blauw scherm met witte letters. Ik kon tekst corrigeren waar ik maar wilde. Als ik het opsloeg bleef alles bewaard. Met de bijgekochte Starprinter kon ik op kettingpapier alle tekst uitprinten. Ik had opeens een voorsprong op al die studenten uit Groningen. Die zaten met hun tekst op papier letterlijk te knippen en te plakken tot alle tekst foutloos in goede context stond. Dan moest het hele zooi nog netjes worden uitgetypt. Natuurlijk had ik snel verstand van computers. In die tijd was je in het pc-land der blinden rap koning. De handel in spelletjes verliep eerst per diskette. Toen per doos diskettes. Later per CD en nog later per doos CD’s. Ieder had wel ergens een spelletje opgedoken. Prince of Persia was razend populair weet ik nog. Ook stoute dingetjes stonden toen al op diskette. Zo kreeg ik een diskette waarop de smurfin een beurt kreeg van een andere smurf. Onder begeleiding van een schreeuw van James Brown met zijn song ‘WAUW, I feel good, tadadadadada’. Om dit discreet te kunnen bekijken ging ik stiekem naar de lege kamer van de chef waar een pc stond met geluidsboxen. Met mijn ervarenheid wist ik de geluidsboxen aan te zetten, met mijn onervarenheid de volumeknop op VOL. De daaropvolgende schreeuw van James uit de boxen deed al het personeel naar de kamer van de chef rennen. Daar stond ik met twee handen op het beeldscherm mijn schaamte af te dekken. Bewonderend werd naar het beeldscherm gekeken, hoe deed ie dat? Ik was opeens een computerdeskundige. De tijd verstreek. Ik had inmiddels een andere computer gekocht bij ComputerTotaal in Klazienaveen. De computer werd compleet op wens geprogrammeerd en gaf service aan huis bij problemen. Opeens verscheen op mijn werk een leuk programmaatje, het vuilnisemmertje. Nu standaard bij Windows, toen in 1994 een nieuwtje. Je kon zo een bestand oppakken en naar het vuilnisemmertje slepen. Als je de muisknop losliet hoorde je een klaterend geluid in een vuilnisemmer. Het bestand was verdwenen in de vuilnisemmer. Prachtig toch? In het vuilnis-programmaatje zat een mogelijkheid om het bestand terug te halen. Als computerdeskundige had ik dat niet nodig, ik wist heus wel wat ik deed. Ik had het vuilnisemmertje ingesteld op alles definitief verwijderen. Vroeg in de volgende morgen deed ik mijn eerste beroep op service aan huis van Computer Totaal. Had ik toch, tot enig vermaak van ComputerTotaal, de hele C-schijf definitief in het vuilnisemmertje weggemieterd.

Geschreven door Henk Beukers

 

De Man van Erica

De Man van Erica

Bij menig inwoner van zuidoost Drenthe stokte destijds de adem bij het horen van ‘De man van Erica’. Het verhaal kreeg in 1925 vooral bekendheid door de vondst van een notitieboekje in het museum te Assen dat betrekking had op de vondst van een veenlijk op Erica vier jaar eerder. In die tijd onderzocht een archivaris een eeuwenoud document over balseming. Zonder dat hij het wist had hij de sleutel in handen van een groot mysterie. De ontdekker kwam kort na zijn ontdekking om het leven bij een uitslaande brand. Met hem gingen al zijn verzamelde gegevens verloren. Alleen zijn notitieboekje bleek bewaard te zijn gebleven. Opmerkelijk genoeg werd hierin de vondst van een veenlijk op Erica benoemd, wat hij mogelijk ‘cryonisch’ noemde. Er was iets vreemds aan de hand met die veenlijk. Sinds de vondst van het veenlijk klaagden boeren en herders uit Erica, Schoonebeek en Nieuw Schoonebeek over een zwerversfiguur die zich ophield op de landerijen en bij hun schuren. Door de vreemde aanwijzingen in het inmiddels bekend geworden notitieboekje van de archivaris gingen al snel geruchten de wereld rond dat de man niet ‘van deze tied’ was. Sommigen beweerden dat hij al ‘duusenden jaor’n aold’ was. Dat is oud, in die tijd, een paar eeuw voor Christus, liepen in dit gebied mensen rond uit de zogenaamde Trechterbekercultuur. Op Erica bijvoorbeeld zijn uit die tijd in zandheuvels aan de Kerkweg verscheidene urnen en grafgiften gevonden. Ook ten zuiden van het huidige natuurgebied Bargerveen in Nieuw Schoonebeek zijn stenen schrapers gevonden aan de oever van het toenmalige riviertje ‘De Zwarte Racker’ dat uitmondde in het noordelijk gelegen Zwarte Meer. In die tijd was het dus mogelijk dat een groepje mensen zwierf door het woeste, wilde en ledige landschap. Zo’n voettocht was een hachelijke onderneming. Een verborgen veenput kon zomaar iemand verzwelgen voordat de overigen leden van de groep het bemerkten. De voettocht van de groep kwam ten zuidoosten van het huidige Erica plotseling tot stilstand. Een lid van de groep was ten val gekomen. Hij had hierbij een diepe wond aan zijn linker hand opgelopen. Open wonden met hierop volgende infecties bezegelden gewoonlijk snel het lot in die tijd. Waarschijnlijk stierf de man een week later. De overige leden van de groep stonden voor een dilemma. Ze moesten verder. Voor het aanbreken van de regentijd moesten ze op hun plaats van bestemming zijn wilden ze niet door het veenmoeras worden verzwolgen. De groep liet het lijk achter bij een oude vrouw die daar woonde in een naburige nederzetting. De vrouw beloofde het lichaam te brengen naar het noordwestelijk hoger gelegen gebied. Het gebied waar tegenwoordig de RK kerk staat. In die tijd liep vanaf het hoger gelegen gebied een loopbrug van boomstammen over het veen naar de nederzetting. Het hoger gelegen gebied was een uitloper van de Hondsrug, een enorme zandrug dat zich vele kilometers ver naar het noorden uitstrekte. De overige leden van de groep vervolgden hun weg richting het oostelijk gelegen moerasgebied (het huidige Bourtanger Moor). De oude vrouw had blijkbaar geprobeerd het lichaam te balsemen waarbij de balseming van de gewonde linkerhand met een deel van arm tot ongeveer de elleboog mislukte. Of het nu was uit schuld- of schaamtegevoel, de oude vrouw verbrak haar belofte aan de groep om het lichaam te bergen. Kort na de balseming bond de vrouw een touw om de nek van het lijk en sleepte deze naar een nabijgelegen veenput. Daar dumpte ze het verzwaarde lijk in het zwarte moeras. De diepe omgeving van het moeras bleek zeer zuurstofarm. Door een chemische reactie van de balsemingsvloeistoffen van de oude vrouw met de vetlaag van het lichaam veranderde deze in een zeepachtige substantie. Van zeep is bekend dat het niet of nauwelijks tot ontbinding overgaat. Zodoende bleef het lijk honderden eeuwen in een vrijwel ongeschonden staat. In het voorjaar van 1921 werd op Erica, ongeveer 300 meter ten zuiden van de Oosterveensche draaibrug op de hoek van de Verlengde Hoogeveensche Vaart, tijdens het afkoppen van het zwarte veen, de nagenoeg gave, eeuwenoude overblijfselen van een mensch gevonden. Opvallend was het touw op het lichaam dat lag als een strop om de nek. De arbeider die het veenlijk opgroef had zich verbaasd over het feit dat het geheele lichaam intact was gebleven ende huid nog geheel aanwezig was. Alleen de linker onderarm leek te zijn gemummificeerd. Hier hield het verhaal op. Ware niet het bestaan van het notitieboekje van de overleden archivaris. Vreemd genoeg was de archivaris niet eens betrokken geweest bij de vondst van het veenlijk op Erica. Waarom hij dan toch de vondst in het notitieboekje benoemde had waarschijnlijk iets te maken met balsemen. Zo gaf hij hierin een uitgebreide beschrijving van het recept hoe een lichaam te balsemen. In het recept werd een oplossing beschreven van twee soorten terpentijn, rozemarijnolie, lavendelolie, vermiljoen en gekamferde wijnspiritus, die werd vermengd met een poeder van kamfer, hars en salpeter. De bestanddelen in het balsemingsvloeistof bleken naturerende eigenschappen te bezitten. Het veranderde de structuur van de gedenatureerde proteïne in proteïnemoleculen die de grondslag vormen van levend weefsel. Het vervolg van het recept werd niet beschreven maar blijkbaar was het de oude vrouw toentertijd gelukt de bloedvaten van het dode lichaam te vullen met haar balsemingsvloeistof. Het lichaam bleek door de oude vrouw in een cryonische slaap te zijn gebracht, een soort winterslaap. Hierbij werd de hartslag zo laag gebracht dat nauwelijks nog sprake was van leven. Waar het veenlijk na de vondst was gebleven wist niemand. Een dag na de vondst kwam de gemeenteveldwachter om het lijk in beslag te nemen. Hij kreeg slechts de gemummificeerde linker onderarm mee. De arm bleek achter te zijn gebleven op de vindplek. De rest van het veenlijk leek van de aardbodem te zijn verdwenen. Zoals gezegd begonnen hier de verhalen over de zwerversfiguur. Een enkele keer werd hij in de verte gezien. Wat de boeren en herders opvielen: zijn linker onderarm ontbrak en hij had een stuk touw om zijn nek. Volgens de boeren en herders leek hij iets te zoeken. In het grensgebied van zuidoost Drenthe gingen spoedig de eerste verhalen de rondte over ‘De man van Erica’. Vanaf 1928 werden door de inwoners van Erica maar ook van omliggende dorpen jacht op hem gemaakt. De man van Erica werd nooit gepakt. Bij diverse klopjachten werd steeds melding gemaakt van witte schuimvlokken die hij achterliet in zijn spoor. Wie was deze man, wat zocht hij? Er gingen allerlei geruchten rond, zo zou hij zoeken naar zijn ontbrekende onderarm. Maar verder dan geruchten kwam het niet. Tot op de dag van vandaag worden nog steeds klodders witte schuim gevonden aan takken, bladeren of graspollen. Wanneer je in de natuur zo’n klodder witte schuim ontdekt, denk dan aan De man van Erica. Plaats een tak in de grond, bevestig hieraan een dikke pluk droog gras. Van de tak met hooi kan De man van Erica een toorts maken, opdat hij ook in het donker zijn zoektocht naar zijn arm kan vervolgen. Hij zal je dankbaar zijn, zeker met rust laten.

Geschreven door Henk Beukers

Schooltandarts op Erica

Schooltandarts op Erica

In de jaren zestig van de vorige eeuw hadden we vanuit het nieuwe bijgebouw prima zicht op de achterdeur van de Sint Gerardusschool op Erica. Vooral tegen 12.00 uur hielden we de deur goed in de gaten. Vanuit de zesde klas werd een leerling naar het bijgebouw gestuurd om juffrouw van der Pluim in te seinen dat het twaalf uur was, tijd voor de middagpauze. Voor de achterdeur was een grote stoep met drie treden gesitueerd. De drie treden werden als kind natuurlijk in een sprong genomen. Dat ging altijd goed. Behalve bij Gerard Kuhl. Op een of ander manier kreeg hij tijdens de sprong zuurstoftekort in zijn hersenen. Als Gerard Kuhl de drie traptreden met een sprong nam bleef hij altijd bewusteloos op de grond liggen. Om onbegrijpelijke reden werd altijd uitgerekend Gerard Kuhl door de hoofdmeester tegen 12 uur naar juffrouw van der Pluim gestuurd. Altijd nam Gerard de drie treden met een sprong. Altijd lag ie daar weer. Hallo, het ging wel ten koste van onze middagpauze. Gelukkig duurde het nooit lang voordat Gerard weer opkrabbelde, even later gonsde de pauze-zoemer door het bijgebouw. Dan kwam het verlossende woord van juf: opruimen. Het woord werd zangerig door de hele eerste klas overgenomen. Boeken en schriften verdwenen in het vak onder in het tafeltje, kroontjespen werd met vilt drooggemaakt, schuifje boven de inktpot ging dicht en het stoeltje werd aangeschoven. Op het signaal van juf mochten we het lokaal verlaten. Zo ging het alle dagen. Wanneer we een hoopje Gerard op het schoolplein zagen liggen werd het zachtjesaan tijd om de boel op te ruimen. Een keer per jaar werd onze kinderroutine wreed verstoord. Dan ging een rilling door de kinderlijfjes. Een grote witte bus was voor de school het oprit opgereden. Het was zover, de tijd van het eerste schooljaar viel precies samen met de komst van de eerste blijvende kies, terwijl de wisseling dan ook zo ongeveer begon. Dus was het die leeftijdsgroep waar begonnen werd met de schooltandarts. Vanuit de kinderbeleving brak thans een zorgelijk tijd aan. Van horen zeggen was de witte bus een martelkamer op wielen. Vanaf nu werd de achterdeur met toenemende zorg in de gaten gehouden. Het lot liet niet lang op zich wachten. Met weemoed dachten we terug aan Gerard Kuhl. Een vreemde juf verscheen door de deur. Eerst klopte die juf aan bij de hogere klassen in het bijgebouw. Onvermijdelijk kwam die klopjes op de deur van onze lokaal. De eerste drie namen volgens het alfabet mochten mee. Niemand in de klas met de achternaam die begon met een A. Ik heb toen mijn naam wel eens vervloekt. Per keer werden drie kinderen uit de klas naar de ‘bekkenbeul’ gestuurd. Aanvankelijk leek het allemaal wel mee te vallen. In de witte bus mochten we plaats nemen op een bankje. schooltandarts-021Een witte jas nodigde ons uit naar voren te lopen en plaats te nemen in een speciale stoel. Terwijl je achteruit werd gekieperd zag je vanuit de ooghoeken allerlei witte hefbomen met strakke lijntjes, van opzij witte kotsbakjes op steeltjes. Vol ontzag deed je je mond open toen de witte jas daarom vroeg. Martelwerktuigen die leken op lepels en vorken maar dan met haken en spiegeltjes verdwenen in je mond. Tot grote opluchting mocht je na enige tijd de stoel weer verlaten. De opluchting duurde niet lang. Tot nu toe had de tandarts alleen in de mond gekeken. De dag erna verscheen opnieuw de vreemde juf in de klas. Met een boek. Langzaam voelde je de keel dichtknijpen. Het boek. De dag van kreunen was aangebroken. In het boek stonden de namen van kinderen die door de Witte Boor was aangewezen. Tandenpoetsen stond in die dagen nog in de kinderschoenen, tandpasta met fosfaat bestond niet. Tot die jaren was het slecht gesteld met het onderhoud van het gebit. Wat toentertijd wel heel erg in zwang was onder kinderen was Zoet. In grote hoeveelheden werd dit door mijn generatie geconsumeerd. In huize Beukers gelukkig iets minder maar toch, levertraan of Brinta zonder suiker was onsmakelijk. Vrijwel in alles ging een kwak suiker. Er waren toen kinderen op school met een gebit die deed denken aan de Ericaase markt, leeg met hier en daar een kraam. Als ze lachten leek de mond vol drop. Volgens de tandartsen waren we de verloren generatie. Als je kiespijn had dan liet je de kies gewoon trekken bij dokter Huisman. Als je de dokter vroeger niet kon betalen dan trok pa eigenhandig dat ding eruit. Want in die tijd was het heel normaal dat je je gebit liet trekken omdat het in slechte staat verkeerde. Je ging je verdere leven dan door met een kunstgebit. Het vak van kinderpsychologie werd vakkundig tot in de puntjes genegeerd toen de vreemde juf het boek open klapte. Stilte volgde. Om vervolgens tergend langzaam nog een bladzijde om te slaan. Ondertussen stond onze juf met de wijsvinger voor de mond ssst-geluiden te maken. Een golf van gruwel- en ril bewegingen ging door de klas toen de vleesgeworden Eucalypta ging spreken. Om meer te genieten van het kinderleed kwamen de ‘zwaarste’ gevallen het eerst aan de beurt. Door de niet alfabetische volgorde moest de gifbeker helemaal leeg gedronken worden. Tot het eind van de lijst stond je stijf van de zenuwen of de naam Beukers zou vallen. Die viel. Een jaar later schudde de kinderpsychologie wederom op z’n grondvesten. Bezemsteel met boek had een nieuwe foltermethode ontdekt, de namenlijsten werden omgedraaid. Nu werden de namen opgenoemd van kinderen die NIET voor een behandeling van de tanden in aanmerking kwamen. Ik lette even niet op en was blij toen madam MikMak eindelijk de Boek der Zuchten dichtklapte. Mijn naam was niet genoemd. Een zucht van opluchting. Even later liep ik als makke lam naar het witte schavot. Alle katrollen en lijnen kwamen in beweging, een snerpende pijn in de mond. Even later zat je boven het witte bakje te kokhalzen. schooltandarts-022De andere twee kinderen zaten op zeer korte afstand te wachten op hun beurt. Alle geluiden kregen ze duidelijk mee, als er geboord moest worden dan zaten ze te rillen. We wisten zeker dat de tandarts naar zwavel stonk, hoornen had en zwiepte met een bloedrode puntstaart. Er waren zelfs kinderen bij hem weggelopen toen hij snauwend klaar was met boren. Met een echo in de mond van al die geboorde gaten kwamen die kinderen in paniek terug naar de klas. Een ultieme oppepper voor degene die nog moesten. Dat liet ik me niet gebeuren, alle gaatjes werden bij mij gevuld. Na de lagere school kwamen we bij de tandarts op het dorp. Eerst Bregman later Woudsma. In het Groenekruisgebouw. Van een witte bus met bankje naar een wachtkamer vol stoelen. schooltandarts-04Op elke stoel zat een reden waarom het allemaal heel lang ging duren. Vlak boven de ingang van de wachtkamer hing aan de muur het best bestudeerde mozaïekschilderijtje van Erica. Een boerenzwaluw boven een landschap. Boven de zwaluw een zoemer die bij tijd en wijle een afschuwelijk krakend gesnerp uitbraakte. Het signaal voor de volgende executie. Het eerste wat Woudsma deed was alle vullingen in mijn mond vervangen. Ondertussen mopperde Woudsma dat de vorige tandarts een prutser was. Ik lag daar gelaten te liggen en werd langzaam gevuld. Gelukkig zijn de tijden veranderd. Van het fenomeen tandarts zijn inmiddels de scherpe kantjes af. Hoewel ik mij nooit met verdoving heb laten boren zijn de huidige behandelingen aanmerkelijk minder onaangenaam dan vroeger.

Geschreven door Henk Beukers.

Bomen op Erica 2

Bomen op Erica 2

Dit jaar zijn onwaarschijnlijk veel bomen uit onze omgeving verdwenen. Met steeds groter materieel gaat afdeling Groen het groen efficiënter te lijf. Honderd jaar boom transformeert in een uur tot een forse molshoop. Waarom heten de afdelingen Groen eigenlijk groen? Is het daar de kleur die wordt gehaat? Er wordt gehakt alleen omdat een deskundige het zegt. Zoals een schilder zijn werk naar een bestaansreden redeneert zo lijkt hier beleid te worden gemaakt. Onder het credo ‘Jullie kunnen beter over m’n verf lullen dan over m’n lul verven’. Ondertussen zijn tientallen bomen dit jaar op Erica geruimd. Achterop de Veenschapswijk vormen zich de Killing Fields van bomen. Soms wordt een gezonde boom omgezaagd terwijl zijn dode soortgenoot er naast mag blijven staan. Het beleid lijkt volkomen willekeurig. ‘Ze’ zullen wel weten wat ze doen. Maar is dat zo? Neem het voorbeeld van de bomen die toentertijd vanaf Zuidbarge langs de Ericasestraat tot aan de Verlengde Herendijk gekapt moesten worden. Dat werd tot aan de snelweg A37! Zo’n honderd bomen teveel werden gekapt. Of een blunderende kerkbestuur die een snoeibedrijf in het Kerkenbos zijn gang liet gaan. Het bedrijf mocht het gekapte hout houden. Mooie ‘deskundige’ praatjes konden de hebberigheid niet verbergen. Na de Novemberstorm van 1973 voltrok zich wederom een ramp in onze kerkenbos. Het werd volledig geplunderd.

Hoe het was.

Hoe het was.

Hoe het is.

Hoe het is.

 

 

 

 

 

 

 

Dan de boomhaters aan de Havenstraat die misbruik maakten van hun politieke invloed bij Gemeente Emmen. Lege plekken in de bomenrij langs de straat zijn stille getuigen van dit soort willekeur. Sindsdien gaat het gezaag en kap maar door. Mocht het een geldkwestie zijn, voor een huiseigenaar kan een gekapte boom zijn ontroerend goed waarde wel degelijk naar beneden brengen. Kijk naar de woningen aan de Kerklaan. Een gezonde goed onderhouden boom kan juist de waarde van een woning met 10 tot 20 % verhogen.

'Deskundig' snoeien.

‘Deskundig’ snoeien.

Is het dan een mogelijke aansprakelijkheidskwestie van de gemeente? Bijvoorbeeld vallende takken? Het overlevingsmechanisme doet een gesnoeide boom meerdere scheuten aanmaken. De scheuten ontstaan uit knoppen die in de bast zitten van de oude tak. Anders dan bij normaal ontwikkelde zijtakken die zich in een kamertje van overlappend stam of takweefsel ontwikkelen, worden deze nieuwe scheuten alleen vastgehouden in de buitenste laag stam of takweefsel. Helaas zijn de scheuten gevoelig voor breuk, vooral tijdens harde wind. Die bomen zijn nu extra breukgevoelig en kunnen daardoor gevaarlijk zijn. Aangezien door gerechtelijke deskundigen het te rigoureus gesnoeide van bomen wordt gezien als een onacceptabele snoeimethode, kan een rechter besluiten dat de Gemeenten aansprakelijk zijn voor de door de boom aangerichte schade. Boom als lichtvanger dan maar? Vaak word als reden om een boom te snoeien gezegd dat de boom te veel licht weg neemt. Een gesnoeide boom neemt echter na een aantal jaren veel meer licht weg als een boom die helemaal niet gesnoeid is. Er komt veel meer licht in huis wanneer men gewoon de onderste takken van een boom wegneemt. Maar al te vaak hebben de afgezaagde takken de leeftijd van de uitvoerders. Waarom al die jaren zo’n tak gedogen en dan opeens afzagen? Een wond achterlatend aan de stam ter grootte van een soepbord. Terwijl een boom biologisch gezien alleen maar is toegerust om een wond af te grendelen die niet groter is dan 10 cm doorsnede. De grote open wonden leggen het binnenste van de boom bloot als toegangspoort voor aantastingen en infecties. Daarnaast kan kan teveel van de blad dragende kroon van de boom worden verwijderd. Omdat de bladeren de “voedselfabriekjes” van de boom zijn, wordt door het in één keer verwijderen de boom uitgehongerd. Het wegnemen van een zo groot percentage van de kroon doet bij de boom een soort van overleveringsmechanisme in werking stellen. De boom moet zo snel mogelijk nieuwe bladdragende takken aanmaken om te zorgen dat zij weer voedsel kan produceren voor stam en wortels. Om voldoende nieuwe twijgen aan te maken, moet de boom putten uit haar energie reserves aanwezig in de stam en wortels. Door de onverwachte vraag naar zo veel opgeslagen energie zal de boom serieus verzwakken en soms zelfs binnen 3-5 jaar sterven. Zien we hier de veroorzaker, rechter en beul in dezelfde persoon? Cyclisch werkverschaffing per zagende ketting? Als opgeheven armen verdwijnen de takken in een hongerige machine. Een snerp geratel, de tak is gedegenereerd tot pulp. Ook de boomstam verdwijnt. Die zien we terug achter een oranje netje bij de benzinepomp. 4 euro voor een achttal blokjes. Miljoenen euro’s moeten in dit bedrijf omgaan. Misschien naderen we nu het èchte motief van al dat gezaag en gekap. Is hier sprake van professioneel snoeibeleid van afdeling Groen of is ze gewoon de hoer van de Gemeente? Plat brengt geld op. Waar miljoenen aan gemeenschapsgeld omgaan wordt, normaal gesproken, eerst het beleid door diverse instanties en inspraakorganen afgezeken. Maar instanties als dorpsraden krijgen geen enkel inzicht in het snoeibeleid van de Gemeente. Dorpsraden mogen slechts constateren hoe zagende kettingen onschuldige bomen in hun dorp te lijf worden gegaan. Die mogen slechts constateren dat geen herplant plaatsvindt op de plek waar ooit een natuurmonument stond. De dorpsraden hebben op dit punt het nakijken. Met zo’n attitude van een overheid wordt een verkeerd voorbeeld gegeven. Het is de schuld van de boom. Dat het niet goed gaat in de wereld hebben we te danken aan bomen. Menig automobilist laat het leven tegen een boom. Het zijn creaturen non grata die ons het zicht op de zon ontnemen, ons elk jaar lastig vallen met vallende bladeren. We hebben geen hout meer nodig om ons huis te verwarmen, bomen zijn overbodig. Vogels kunnen fluiten vanaf een vlechtscherm, kunnen ze de kat ook beter zien aankomen. En dat genestel van die beestjes geeft alleen maar gedoe in de takken. Ze kunnen ook nestelen in nestkastjes. Als er dan toch nieuwe bomen moeten worden geplant gebeurd het met handzaam twijgjes. Hypercorrecte ambtenaren lijken eerder rekening te houden met het zwakke gestel van fervente boomhaters. Dat ze bij het afbreken van het stammetje toch geen hernia oplopen. De kosten in de gezondheidszorg zijn al zo hoog. Overleefd het stammetje het eerste levensjaar dan ontbreekt hierna elke vorm van nazorg. Op genoemde vandalisme maar ook op perioden van droogte lijkt niet gereageerd te worden. Wat afsterft blijft leeg, jullie wilden toch in de natuur het recht van de sterkste, survival of the fittest? Bovendien, elk jaar controleren of ze groeien, desnoods herplant, geeft alleen maar gedoe. Dat is precies wat overheden niet willen, gedoe.
Sommige mensen zien een boom als een levend organisme, met begrip van zijn vitale functies, als een bron van profijt en plezier.
Anderen zien een boom als brandhout.

Het kan ook anders.
Het is een fabel dat een boom die je in de hoogte snoeit meer in de breedte gaat groeien. Snoeien maakt de boom alleen maar gestrest. Soms is het nodig om de omvang van een boom te verkleinen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een boom met haar takken laag boven de straat hangt of dicht bij een bouwwerk komt of wanneer buren moeite hebben met de takken boven hun tuin. Voor de boom is het veel beter om in die gevallen (gefaseerd) hele takken rondom aan de onderzijde of aan één zijkant weg te nemen. Van dit soort snoei wordt de boom dan soms asymetrisch, dit heeft geen gevolgen voor de stevigheid van de boom. Het is hetzelfde als de takken van een boom in het bos, die beginnen ook pas heel hoog en aan de bosrand zie je dat bomen ook maar aan één zijde takken hebben.

Geschreven door Henk Beukers

Bron: pksboomverzorging.nl

Smid Berndt op Erica

Smid Berndt op Erica

Tegenover een kerk stond vaak een kroeg. Na de H. mis gingen de mensen daar vroeger ‘nabidden’. Erica vormde hierop geen uitzondering. Pal tegenover de RK kerk stond een authentieke kroeg die met name op zondagmorgen goede zaken deed. Aan de andere kant van de Kerklaan, ook tegenover de kerk, stond een andere fenomeen uit die tijd, een smederij. Als achtjarig kind heb ik hier een paar mooie herinneringen opgedaan. Hier verdiende smid Berndt zijn nering. Smid Berndt was een smid pur sang. Krachtig gedrongen, oersterk. Zijn smederij stond naast zijn woonhuis aan de Kerkweg. Het was een rood stenen gebouwtje met een pannendak. Aan de voorkant zaten twee grote deuren. Wanneer je de smederij betrad kwam je in een andere wereld. Donker en stoffig en vol met machinerieën. Direct rechts van de deur stond een groot vat. Hier werd van carbid acetyleengas gemaakt, daarmee kon je lassen of iets los branden. Eind december was smid Berndt een goed bezochte leverancier van carbid, brandstof om het oude jaar uit te knallen. Links boven in de vliering bevond zich een aandrijfas voorzien van wielen voor een platte riem. De platte riem liep naar beneden naar het apparatuur. Elke machine was voorzien van een wiel waarover de platte riem liep. Indrukwekkend was het moment waarop het spul werd aangezet. Een grote elektromotor zette de aandrijfas in beweging en platte riemen dreven met daverend geweld alle aandrijfwielen aan en daarmee het apparatuur als slijpsteen en kolomboormachine. Het apparatuur was in die tijd al sterk verouderd. Alles was diepbruin van kleur. Het was niet duidelijk of dit kwam door de leeftijd of door de roest. Het kon ook veroorzaakt worden door de altijd aanwezige stof en rook in de smidse. Zelfs het glas in de ramen zag roodbruin. Het meest indrukwekkende van de smidse was het smidsvuur tegen de achtermuur van het gebouw. Smid Berndt had beschikking over een echt stukje hellevuur. Vol ontzag keken we in het felle witte licht wat gloeide onder een laag kolen. Het vuur werd aangeblazen via een buis dat stak in de kolen. De buis stond in verbinding met een gigantische blaasbalg bovenin de vliering. Met veel kabaal en gesis hapte het ding naar lucht om vervolgens met stormgeweld het vuur in de kolen aan te wakkeren. Allen in de smidse verdwenen opnieuw in een wolk van as en rook. Vol ontzag maakten we ruim baan voor de smid. Met een grote tang in zijn gigantische knuisten zat hij ergens in de kolen te roeren. Opeens trok hij een rood gloeiende hoefijzer uit het vuur die hij vervolgens op het aambeeld trakteerde op een paar gigantische slagen met een voorhamer. Bovenaan de zijmuur hingen tientallen hoefijzers aan dikke spijkers geduldig op hun lot te wachten. De roodgloeiende hoefijzer verdween weer onder de laag kolen, de blaasbalg nam weer een teug lucht. Ondertussen keken we naar de ingang van de smederij, hier verscheen een grote paardenkont. Met een korte schreeuw werd een paardenbeen opgelicht en keken we tegen de zool van de hoef. Zonder genade werd met een soort van holle beitel de hoef uitgelepeld. Tot onzer gruwel werd de roodgloeiende hoefijzer tegen de hoef gelegd. Een wolk van rook en de lucht van verbrande nagel verdrong de rook van het smidsvuur. Na een tevreden knor van de smid verdween de gloeiende hoefijzer stomend in een bak met water. Meedogenloos werd de hoefijzer met spijkers aan de arme paardenvoet getimmerd. De spijkers gingen dwars door de hoef! Met een knijptang werden de uiteinden van de spijkers afgeknipt. Het paard vond alles goed. Ondertussen legde smid Berndt geduldig aan ons uit dat het paard hier niets van voelde omdat de hoef eigenlijk een dikke nagel was. Want dat was ook smid Berndt, een zeer sociaal mens. Hij nam tijd voor een praatje. In die tijd kon dat nog en werd het als een deugd gezien. Maar de tijd veranderde snel. De boeren gingen mechaniseren. Niet alleen het paard verdween, ook de typische kar achter het paard, de blauwe wipkar, verdween. Hoewel de wipkar hoofdzakelijk uit hout bestond waren de trekhaak, de sluithaken aan de schotten, de banden om de wielen de vruchten van gedegen vakmanschap van de smid. Niemand zat meer op dergelijk vakmanschap te wachten. Het werd stil in de smidse. Jarenlang heeft voor de smidse, vlak aan de straat, een wrak van een kar gestaan. Niemand keek er naar om, niemand had behoefte aan die kar. Symbolischer voor de teloorgang van een tijdperk kon bijna niet. De boer kocht voortaan afgemonteerde producten als een tractor of karren. Monteurs werden voortaan gevraagd, geen smid. Bij boeren die niet meegingen in deze ontwikkeling vond geen schaalvergroting plaats omdat de grenzen van de mogelijkheden van een paard waren bereikt. Met 10 hectare werden respectabele boeren op den duur automatisch keuterboertjes. Om tenslotte opgeslokt te worden door degene die wel met de tijd meegingen. Smid Berndt deed een verwoede poging om mee te gaan in de tijd. Hij werd fietsenmaker annex installateur. De zware werkmanshanden moesten nu schroefjes aandraaien. Als tiener mocht ik van mijn moeder aan mijn fiets een kettingkast laten aanleggen. Even later stond ik in de smidse van smid Berndt, mijn fiets hing aan een ketting op werkhoogte. Ik keek om me heen. Alles was nog aanwezig, het aandrijfmechanisme, het apparatuur en de blaasbalg. Alleen hadden ze hun tijd gehad. Als fossielen uit een vorige tijdperk keken ze je dood aan. Ook de rook was verdwenen evenals het kabaal. Ik leerde een andere geluid kennen. De stem van de smid. Tijdens het aanbrengen van een kettingkast aan mijn fiets mocht ik smid Berndt als fietsenmaker meemaken. Gedurende de installatie van de kettingkast kreeg ik onder andere het advies hoe een lek in de uitlaat van een auto te dichten. Door een stalen band om de plek van het lek te plaatsen met daartussen een plak brood. Het brood verkoolde en sloot het lek perfect af, aldus de smid. Een smid die een lek in een uitlaat op zijn manier wilde dicht smeden. Zie hier de tragiek van een gepasseerd tijdsperk. Alhoewel, jaren later heb ik bij mijn oude Eend nog gebruik gemaakt van zijn advies, het werkte perfect! De kettingkast kwam destijds vakkundig aan mijn fiets. Zijn toenmalig gewaardeerde deugd, praten, ging hem nu parten spelen. Het aanbrengen van de kettingkast werd een lang sociaal gebeurtenis. Voor smid Berndt geen enkel probleem, hij deed het met veel plezier, nam er geen extra geld voor. Het was de voortschrijdende tijd, gejaagder, onvergefelijker, die hiervoor geen ruimte meer gaf.
Geschreven door Henk Beukers

Sint Maarten

Sint Maarten

Voordat met Sint Maarten, met een lampion, langs de deuren werd gelopen, hadden kinderen vroeger een andere manier om het bedelfeest te vieren. In de jaren zestig liepen kinderen op Erica verkleed als Sinterklaas of Zwarte Piet langs de deuren. Overal zag je verklede kinderen richting brug lopen. Na het zingen van een liedje kregen de kinderen een paar centen of soms zelfs snoep. De traditie van verkleed langs de deuren te gaan liep echter op zijn eind. Begin jaren zestig maakte Sinterklaas langs de deuren plaats voor een andere bedelheilige, Sint Maarten. Over de ontstaansgeschiedenis van Sint Maarten wordt verondersteld dat het feest teruggrijpt op een Germaans winterfeest: het ronddragen van het (heilige) vuur zou een voorchristelijk vruchtbaarheidsritueel zijn. Het heidense ritueel zou dan door de kerk zijn overgenomen. Hoe het ook zij, Sint Maarten is het eerste sfeerfeest voor de winter, gevolgd door Sinterklaas en Kerstmis. Bij Sint Maarten moeten de kinderen de boer op, ze moeten zich actief opstellen om aan snoep te komen. Bij Sinterklaas daarentegen vliegen de pepernoten vanzelf om de kinderoortjes, bij Kerst wacht zomaar een gedekte dis. De Lampion van tegenwoordig verschilt eigenlijk niet zoveel van die van vroeger. De lampion is nog steeds een lichtdoorlatend papieren omhulsel met een draadje aan een stokje. Met nog steeds daarachter een verwachtingsvolle kindergezichtje na het zingen van een liedje. Verschillen zijn er natuurlijk ook. Lampions van vroeger waren voorzien van een brandend kaarsje, tegenwoordig een lampje gevoed door een batterij in het handvat. Vroeger liepen de kinderen in grote groepen langs de deur, zonder begeleiding van ouders of oppassers. In koor lukt het altijd om een liedje te zingen. Als tegenwoordig een kind vastloopt in het liedje hoor je zachtjes achter een conifeer een ouder meezingen. Bij ons thuis was het op 11 November om 17.30 uur een gekkenhuis. We waren met vier broers sterk en ontzettend opgewonden, over wat ons die avond te wachten stond. Ma hees ons in de kleren en pa stak geduldig de kaarsjes in de lampions aan. Toen broer vier aan de beurt was had broer één zijn jas alweer uit en stond beteuterd naar een uitgedoofde kaarsje te kijken. Broer twee en drie bleven keurig maar vol overgave iedereen in de weg lopen. Om precies 18.00 uur zouden de kinderen van Roling, onze buren, bij ons aan de deur verschijnen. Daarna togen de kinderen van Beukers naar de voordeur van Roling, zo was de traditie. We hielden van tradities. Opeens werden vier kinderen gek en begonnen opgewonden te schreeuwen. Op het pad waren in het inktzwarte nacht een viertal lampions zichtbaar. De kinderen van Roling kwamen er aan. Elk jaar hadden ze prachtige lampions, dat moest je ze nageven. Bij de laatste bocht voor ons huis mompelde Ma terwijl ze naar buiten keek, “Als het dit jaar maar goed gaat”. Het mocht niet zo zijn. Buurjongen Frans zwiepte altijd te veel met de lampion. In de bocht lichtte zijn lampion op als een supernova, zo was de traditie. Even later stonden drie lampions en een geblakerd stokje een Sint Maarten liedje voor onze deur te zingen. Het verdrietig kindergezichtje van Frans met zijn trillend onderlipje was aandoenlijk, het leverde zelfs meer snoep op. Heel even hadden de gebroeders Beukers overwogen ook hun lampions in de hens te steken. We togen op pad. De Rolings bleven even op ons wachten. Ondertussen togen wij naar de voordeur van hun ouders. Bij de Rolings kregen we elk jaar een snoepje. Niet zomaar een snoepje, een grote gladde bonk gekleurde suiker. Ma bond ons op het hart om het snoepje direct in de mond kapot te bijten. Hier kwam namelijk opnieuw een traditie om het hoekje te kijken. Het giet zoals het giet. Wim wees naar zijn keel, maakte een gaggelend geluid, hij liep vervolgens paarser aan dan zijn lampion. Volwassen handen hielden Wim’s benen omhoog en mepten een paar keer op zijn rug. Als een trekautomaat rolde het stukje snoep uit zijn mond. Verwacht geen broederlijke paniek, we hadden dit vaker meegemaakt. Wel waren bezorgde broederlijke opmerkingen hoorbaar als, “We gaot vast verder heur”, of “Mag ik zien lampion hebb’n”? Maar Wim schudde een keer met de kop, hij ging gewoon weer mee. De volgende deur was bij Wessels, de andere buur. Vooral tante Diny vond het prachtig, al die kinderen met lampjes. Willem had het steeds over,”Die kleine ratt’n, die kleine keutels”. Zoon Harry vervoegde zich bij de groep. We liepen achter door het zwarte veld naar Gustin. Daar liep geen pad, gewoon door het bouwland baggeren. Door het veld weer terug naar het pad naast Wessels richting Havenstraat. Hier brandden tenminste de straatlantaarns. Het eerste huis links aan de straat was het huis van Stuurwold. Ook hier was sprake van een traditie. Elk jaar hetzelfde liedje, een verschrikte vrouw Stuurwold die helemaal was vergeten dat het vanavond Sint Maarten was. Altijd kwam ze vervolgens met een stuiver, daar had ze blijkbaar voldoende van in voorraad. Zie die stuiver later maar eens terug te vinden in de zak snoep en koekkruimels. We kwamen bij de hoofdtraditie van de avond, zeg maar onze bonus. De hoofdact bestond uit vrouw Eekhof. Het oude vrouwtje kwam nooit aan de deur. Hier hadden we een speciaal repertoire voor ingestudeerd. Het liedje kikkerbil. Het ging zo, ”Hier woont juffrouw Kikkerbil, die ons niks meer geven wil”. Vol overgave werd het liedje door zo’n negental kinderkeeltjes gezongen. Wisten wij veel. Het mensje lag waarschijnlijk al lang te slapen. Zelfs jaren na haar overlijden werd op 11 november bij haar huisje nog steeds vrouw Kikkerbil van stal gehaald. Diverse adressen liepen we langs de Havenstraat af. Reuvers, Weinands, Hanenbergh, Beukers, van Os, Hofstede enz. Natuurlijk waren daar enkele adressen waar we niet aan de deur kwamen. Bij huize Wever tegenover de kerkhof was het altijd donker, die liepen we voorbij. Ook bij huize Bloeming belden we niet aan. Bloeming hadden we met belletje drukken het afgelopen jaar al genoeg geplaagd. Om dan nu aan te bellen voor snoep ging zelfs ons een beetje te ver. Ons laatste huis op de route was huize Schnieders. Dit was een bakkerij. Tot onze grote verrassing werden we bij deze mensen getrakteerd op een heus bakje patat! Dat hebben die mensen geweten. Het jaar erop was het een file aan lampions voor hun huis. Van schrik zijn de Schnieders er mee opgehouden patat te bakken. Met elk een plastic zak vol met snoep, koekjes en een stuiver togen we huiswaarts. Op het sintelpad naar ons huis keken we vol bewondering naar boven. In die tijd stonden de sterren nog helder aan de hemel te blinken, kon met gemak het Melkwegstelsel worden herkent. Thuis natuurlijk glunderend het resultaat van onze noeste arbeid aan Pa en Ma laten zien. Het lekkerste snoep uit de kruimelmassa sorteren en verstoppen. Er waren in huize Beukers rovers op de kust, je kon je eigen broers eenvoudigweg niet vertrouwen. De volgende morgen stond ik vroeg op, uit pure bezorgdheid keek ik even of nog iets interessants uit andermans snoepzak te vinden was. Van al het snoepgoed was na een week geen kruimel meer over. Het was schranzen tot je erbij neer viel, op naar Sinterklaas!

 

Geschreven door Henk Beukers

Stoomtram op Erica

Stoomtram op Erica

De tramlijn Coevorden – Ter Apel liep vanuit Coevorden via Zuidoost-Drenthe naar Ter Apel. De stroomtramlijn is aangelegd door de Dedemsvaartsche Stoomtramweg-Maatschappij (DSM) tussen 1899 en 1907. De lijn is een verlenging  naar de veenontginningen in Zuidoost Drenthe. De tram was vooral van belang voor het goederenvervoer, zoals het transport van turfstrooisel en kolen. Het turfstrooisel werd vervoerd vanaf het Amsterdamscheveld.

Losse wagon stoomtram op Erica

Hier lag een 7 kilometer lange zijlijn van de Griendtsveen Turfstrooisel Maatschappij. Het turfstrooisel met bestemming Duitsland, Amsterdam en zelfs Groot-Brittannië werd overgeslagen op treinen of schepen in Coevorden, in Dedemsvaart en in Zwolle. Daarnaast heeft er tot in de jaren 30 ook personenvervoer plaatsgevonden. De laatste personentrams rijden op 16 oktober 1933. De trams mochten namelijk niet harder dan 20 kilometer per uur rijden. Al het personenvervoer werd daarna met bussen verricht. Het eerste deel van de lijn van Coevorden naar het Amsterdamscheveld werd geopend in 1899. In hetzelfde jaar werd de tram al doorgetrokken naar Nieuw-Amsterdam. In 1902 werd Erica bereikt en twee jaar later Klazienaveen. In 1907 kwam de tram tot aan Emmer-Compascuum en het eindpunt Ter Apel. Na 1931 zakte ook het transport van turfstrooisel sterk in, in 1942 werd de lijn opgebroken.
Bron: Wikipedia

Ruim acht jaar zijn noeste arbeiders bezig geweest om het spoor aan te leggen voor de stoomtram tussen het Drentse Coevorden en het Groningse Ter Apel. In Zuidoost Drenthe moesten op het traject ook tientallen bruggen over de kanalen en wijken worden aangelegd. Van deze werkzaamheden werden zelden foto’s gemaakt. Evenals rangeeraangelegenheden als losse wagons zijn zeldzaam.

Bouw trambrug over de viaductstraat Ter Apel

Bouw trambrug over de viaductstraat Ter Apel

aanleg tramspoor klein

Op Erica werd goederen uitgeladen en opgeslagen in een schuur achter café Hof. Ondertussen werd vanuit de locomotief een slang uitgerold naar het kanaal om de watertank te vullen. Daarna vertrok de tram dampend en sissend naar Klazienaveen of op zijn retour naar Nieuw Amsterdam. Gedurende de dag kwamen inwoners van Erica naar de schuur om poststukken e.d. te halen of op te sturen. Tot 1942. Toen kwamen de Duitsers alles ophalen wat van ijzer was, het spoor verdween. Ook het spoor langs het Dommerskanaal naar het Griendsveen. Er gaan geruchten dat het spoor naar Oekraïne werd getransporteerd, voor het aanleggen van een smalspoor aldaar. Gezien het tekort aan ijzer klinkt naar de Duitse oorlogsmachine logischer.

In de decennia daarna werden alle trambruggen opgeruimd. Alleen dorpen met enig historisch besef wisten enkele exemplaren te behouden. Bargercompas heeft een orginele trambrug in het Veenpark terwijl het dorp nooit op de tramroute heeft gelegen. Het is de Oosterveenschebrug, een van de vier trambruggen die op Erica hebben gelegen. De Oosterveenschebrug lag ooit over de Ensingwijk.

Oosterveensche brug te Erica

Oosterveensche brug te Erica

Trambrug over de Waardwijk Cementwijk) op Erica

Trambrug over de Waardwijk Cementwijk) op Erica

 

 

 

 

 

 

Er bestaat geen kaarten van de historische stoomtramroute Coevorden-Ter Apel waarop alle trambruggen zijn aangegeven. Voor de locatie van de trambruggen moest ik veel oude kaarten raadplegen. Het resultaat hieronder is een unieke kaart van de historische stoomtramroute tussen Coevorden en Ter Apel met daarop aangegeven de locaties van alle trambruggen.

Geschreven door Henk Beukers

De historische stoomtramroute tussen Coevorden en Ter Apel met alle locaties van de trambruggen.
De historische stoomtramroute tussen Coevorden en Ter Apel met alle locaties van de trambruggen.

 

1 of 9
123456789