Zwembad Erica

Het was 1957 toen twee personen in een kapsalon bij elkaar kwamen. Het waren Rieks Reuvers, de toenmalige wethouder van Volkshuisvesting, en Gerard van Os, de lokale bouwondernemer. Het gesprek ging over de faciliteiten op het dorp. Naast een fatsoenlijke voetbalveld ontbrak op het dorp een openlucht zwembad. Daar gingen de heren iets aan doen. Gerard beloofde het graafwerk van het zwembad voor zijn rekening te nemen. Rieks met zijn enorme netwerk in de gemeente deed de rest. Een paar jaar later werd het zwembad op Erica door vele vrijwilligers eigenhandig uit het veen getrokken. Eigenlijk had toentertijd het zwembad naar Rieks Reuvers genoemd moeten worden. Of tenminste één van de sportvelden, want die verschenen ook door toedoen van Rieks. De eerste badgast van het zwembad op Erica was mijn broer Gerard. Die zat daar als 3 jarig kind in het afgegraven gat in een plas water te spelen. Als schoolkind kwam ik zomers vaak in het zwembad, temeer omdat we er redelijk dicht bij woonden. Maar als we in het veld liepen gingen we gewoonlijk zwemmen in de eerste- of tweede Boerwijk. Een viertal spiernaakte jongens zwom langs een groep vrouwen die daar de bieten aan het wieden waren. Plagend bleven ze staan wachten op het moment dat we boven het water kwamen. Als de zomer toenam met zijn hete dagen waren we toch steeds vaker in het zwembad te vinden. De wanden en bodem van het eerste en tweede bad waren lichtblauw gekleurd. Van het derde bad was de bodem donker zodat het veel dieper leek. Zonder zwemdiploma mocht je daar niet komen. De baden werden gescheiden door koorden met oranje drijvers. Als kind zwom ik met een zwemband naar het derde bad. Ik durfde alles, wist ik veel. Tot een golf chloorwater achter in mijn strot mijn adem deed stokken. Knap benauwd heb ik het daar gehad in mijn zwembandje. Toen kregen we zwemles. ‘s Morgens in de vroegte voor de aanvang van de school. In onverwarmd water stonden we in het eerste bad te blauwbekken. Badmeester Vos drilde ons het water in. Soms moest broer Wim huilend in het midden van de kring staan en werd hij nat gespetterd door de rest van de groep. Hoewel badmeester Vos half Erica aan een zwemdiploma hielp, lukte hem dat bij ons niet. Na een aantal keer blauw van de kou te zijn thuisgekomen vonden we het genoeg. Geert moest het maar zonder ons redden. Helaas is badmeester Vos niet oud geworden, na zijn overlijden werd het zwembad naar hem vernoemd. Op de lagere School kregen we vlak voor de middag zwemles. We moesten dan de drukke Havenstraat oversteken zoals we dat in de les hadden geleerd. Daar was me iets van bij gebleven. Het midden van de straat was neutraal. Toen ik bij het oversteken op de drukke Havenstraat zorgeloos op het midden van de straat bleef staan, het verkeer voor en achter mij voorbij zoevend, zag ik meester Lange langzaam naar zijn borst grijpen en twee tinten bleker worden. Voor straf moest ik terug naar de klas. Moederziel alleen zat ik daar in een grote lege lokaal. Daar stond ook de traporgel van meester Lange. Aanvankelijk was het nog een bescheiden deuntje. Zachtjes begon ik erbij te zingen. Na vijftien minuten had ik mijn bescheidenheid overwonnen. Verrek wat was ik goed. Ik gooide al mijn creativiteit, al mijn talent in het traporgeltje. Dat was voetenwerk in combinatie met gevoel. Mijn partituur eindigde in een flinke oorvijg. Zo’n gevoel in combinatie met handenwerk. Door al het lawaai had ik meester Jansen niet horen aankomen. Ik besloot dat mijn talent verborgen moest blijven, dat zou de wereld leren. Uiteindelijk haalden we onze zwemdiploma’s in het overdekte, maar vooral verwarmde, bad in Emmen. Daar toogden we met een heuse bus naar toe en zongen het hoogste lied, de zilvervloot enzo. Met onze diploma’s op zak mochten we dan eindelijk in het donkere derde bad zwemmen. We dachten dat we heel wat konden. Totdat Tonny Grol, zo van de kant, met een volledige salto het water in dook. Dat hebben we nooit na kunnen doen. Wat me wel lukte was achterover duiken. Broer Jos kon dat niet, hij kon zelfs niet gewoon duiken. Hij stond op de rand van het zwembad, maakte van zijn handen een puntdakje en wees daarmee naar het water. Iedereen dacht dat hij ging duiken maar sprong op het laatste ogenblik. Na het zwemmen zochten we de Zonneweide op, om ons in de zon op te warmen. Het zwemwater op Erica werd pas veel later verwarmd. In de Zonneweide waren twee diepe gaten in het gazon uitgegraven. Daarop waren trampolines geplaatst. Menig jong moest zijn overmoedige bui op de trampoline bezuren met een duik in de rubberen strengen of tegen het hek die erom toe was geplaatst. Eigenlijk stonden we daar alleen maar op te wachtten. Op het grasveld aan de noordzijde van het zwembad gingen we vaak voetballen. Totdat de dikke teen bijna haaks op de voet stond. Pinkelend zocht je dan maar weer het koude zwemwater op. Dan had je de cirkelvormige Pierenbadjes voor de kleintjes. Drie stuks die steeds iets dieper werden. De diepste was zo’n twintig a dertig centimeter. Na een hete middag was het water daarin gewoon warm. Daarin lagen we dan te koesteren als robben aan het strand. Dan kwam Tonny. Tonny was het hulpje van de badmeester. Hij was gemachtigd om de Pierenbadjes met een trekzeem schoon te vegen. Hij stuitte steevast op een aantal Robben die niet weg wilden uit het warme water. Tonny kon heel boos kijken en riep dan altijd: ‘Dat za’k zegg’n teeg’n de badmeester’. Hij hief zijn wijsvinger: ‘Ik waarschuw jullie nog twee keer’. Als Tonny dan daadwerkelijk naar de badmeester liep maakten wij ons snel uit de voeten. Tonny en de badmeester stonden dan even later bij de lege Pierenbadjes te kijken. Als kind kregen we nooit een cent mee naar het zwembad. We hielden de mensen in de gaten die bij het winkeltje iets kochten. Vooral een gekochte zak chips trok onze aandacht. In die tijd zat chips zoutloos in de zak. Wie van hartigheid hield kon in de chipszak een blauw gevouwen papiertje openen. Daarin zat een beetje zout die je dan over de chips kon strooien. Maar dat deed toen bijna niemand. Het was ons dus om die blauwe gevouwen papiertjes te doen. Als we iemand zagen die zo’n lege chipszak in een afvalbak gooide dan doken we daar snel op af. We openden het blauwe papiertje uit de lege chipszak en likten het zout erin op. Och, wat was dat heerlijk! Er was genoeg voor iedereen. Daarna gingen we tevreden knorrend in de zon liggen. We hadden nauwelijks last van de wind. Het zwembad was volledig omringd door gigantische populieren. Totdat een ambtenaartje in al zijn wijsheid besloot om de bomen te kappen. De bomen waren weer eens ziek. Op het eind van de hete middag konden we een ijsje verdienen. Je moest dan alle papiertjes en ijscostokjes van het terrein opruimen. Zo’n ijsje smaakte veel beter dan een gekregen ijsje. Wanneer wij in de zomer bij een van onze kameraden thuis kwamen moest één van ons de zwemkaart aan hun moeder afgeven. Het boek van de Wehkamp werd opengeslagen, er werd gezocht naar een kleur die overeenkwam met die van de zwemkaart. Henk en Rieks moesten dan bij het zwembad een punt van die kleur uit de vingers laten steken, alsof ze een zwemkaart in handen hadden. Bij de ingang van het zwembad was het een drukte van belang. Een file aan lawaaiige kinderen stond voor de kassa te dringen, wachtend op het sein om naar binnen te mogen. Voordat deze kwam nam badmeester Vos plaats op een dranghekje en legde een telapparaat op zijn schoot. Met een luide klik kon hij die met zijn duim bedienen. Een stormloop volgde waarbij elk kind met een luide klik werd geregistreerd. Badmeester Vos riep met luide stem dat iedereen de zwemkaart hoog moest houden. Met een stalen gezicht lukte het die twee telkens weer om, met een stukje gekleurd papier tussen de vingers, de machtige badmeester Vos te bedotten. Met de zwemtas gingen we naar de kleedruimte. Omkleden kon in de kleedhokjes waar je door een noestgaatje je buurman kon bekijken. Of je ging naar de gezamenlijke kleedruimte, het Schapenhok. Daar zagen we een jongen zijn zwembroek over zijn onderbroek trekken. Met zijn lenige beentjes wurgde hij zich de onderbroek onder zijn zwembroek vandaan. Verbluft hebben we daarnaar staan te kijken. Dat wilden wij ook kunnen. Die jongen had het schapenhok helemaal niet nodig. Wij trouwens ook niet, we hadden onze zwembroek al aan. De zwemtas was door onze moeder gemaakt. In feite was het een soort van grote tabakszak die met een lange veter dicht gesnoerd kon worden. Zo’n lang touw met op het eind een tas met natte handdoek was natuurlijk een geducht wapen. Menig meningsverschil werd hiermee uitgevochten. Als winnaars liepen we dan trots met die tassen naar huis. We zwierden en zwaaiden met die tassen hoog in de lucht. Ma heeft menigmaal met een lange paal onze zwemtassen uit de takken van de eikenbomen langs de Havenstraat moeten vissen. Voor het zwembad, naast de oprit, lag een fietsenstalling. Deze bestond uit betonnen palen verbonden met een roestig stalen hoekbalkje. Daar kon je de fiets tegen aan zetten. O wee wanneer je vergat de fiets op slot te doen. In die tijd werd een fiets vrijwel nooit gestolen maar hadden de grapjassen een andere verrassing in petto. De fiets werd op slot gezet en het sleuteltje weggesmeten. Wietse ‘Fietse’ Moorman had weer werk. Van alle herinneringen rondom het zwembad op Erica is me één ding goed bijgebleven. Het was toen altijd errugg mooi weer.

Geschreven door Henk Beukers


Geplaatst

in

door

Tags:

Reacties

Eén reactie op “Zwembad Erica”

  1. Edith avatar

    Ik ben geen familie, en Joost mag weten hoe ik hier terecht ben gekomen (en Joost weet een hoop) maar wat geniet ik van je verhaaltjes en schrijfstijl. Heel herkenbaar het zwembad verhaal, ook al kom ik uit Schiedam. Misschien kijk je niet meer op dit blog (2012!) maar ik moest toch even mijn complimentje kwijt….
    Zo een pak van mijn hart af 🙂 ik ga nog wel eens kijken hier of er nieuwe verhaaltjes zijn. Hoop van wel. Groet Edith

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *