De maand maart startte precies op de SusScrofa-weekend. De weerberichten waren goed, zonovergoten en 7 graden. Tegen 10.30 uur arriveerden Yeti en Uil, nog even Batman uit de grot trekken en het weekend kon beginnen. Traditioneel gingen we foerageren bij de Aldi in Klazienaveen. En nog even bij C1000. Daar hadden ze zure- en geen gemarineerde haringen. Daar loop je wel even voor om. In Duitsland hadden we ook onze vaste adres gevonden. In de supermarkt in Versen kochten we de onmisbare braadworsten en Jagdsluck. Terwijl de rest naar binnen ging hield Batman de wacht bij de Bumsbullie. Kreeg ie gelijk weer aan de stok met een oude Duitse dame, de necrofiel. Maar nader uitleg van Batman bleek dat het andersom was. De oudje zocht toenadering door Batman bijna van de sokken te jagen. Wat heb je nu aan een dode vleermuis? De dame een necrofiel? Gatver. Na het noodzakelijke gefoerageerd te hebben trokken we Meppen in. Om die vervolgens weer snel te verlaten. De lente was in aantocht, zelfs de mollen zijn actief, overal worden de weilanden opnieuw ingericht. In Groß Dorgen moesten we zijn, nergens anders. In deze prachtige plaats werden we opgewacht door een viertal reeën. Kijk, dat is wat je noemt een binnenkomertje. In het drassige weiland waar een meerstal zich had gevormd stonden de reeën parmantig ree te wezen. Snel reden we door naar Quinstelpfad nr 1. Wat nu? Stond daar op het pad een adolescente pink obstinaat te doen. Later dat weekend kwamen we de loslopende koe opnieuw een paar keer tegen. Raar beest, ging ie hetzelfde weekend nog dood. Op PilzenHein-stecke gingen de autodeuren open. De Ketel stond ongedurig op ons te wachten. Snel laden we de spullen uit en installeerden we ons om de stamtafel. De Bambino werd aangestoken en weldra was het behaaglijk warm in de Ketel. So ein Durst! Enige tijd later vervoegde Bambam zich bij ons. We zouden het voorjaarsweekend 2013 met z’n vijven zijn, Bambam, Batman, Uil, Vliegend Hert en Yeti. We hadden die avond heel wat bij te praten. Dat deden we dus, heel Erica werd even doorgenomen.
Zaterdag 2 maart 2013.
We waren vroeg uit de veren, nou ja redelijk vroeg dan. De dag begon doordat Batman de radio aandoet. Radio FFN onze huisradio. Volgens mij hebben we verschillende soorten muziekliefhebbers. De freaks: worden lyrisch om een onbekende band en doen net alsof zij de ontdekker zijn. De kenners: de grootste groep, sommigen schromen niet om een hele bevolkingsgroep als mongool neer te zetten wanneer deze niet aan hun smaak voldoen. De emo’s: luisteren met een traan in de ogen. De specialisten: houden van muziek waar niemand iets van snapt. Nederland heeft de Engelse ziekte dus de muziek moet Engelstalig zijn. Kom niet aan met namen als Gouden Oorring of De Katten. Ondanks hun muziek hadden beroemde bands niet bestaan als ze Diep Paars, De Adelaars of Koningin hadden geheten. Muziek van FFN werd afgewisseld door het gesis van de omeletten in de pan. Tegen de tijd dat ieder wakker was had Batman een stevig ontbijt uit de koekenpan gestampt. Bambam ontwikkelde zich dit weekend als een Eekhoorn-fluisteraar. Hij kreeg een Eekhoorn zo ver dat deze voor ons op een tak ging poseren. De handen van Bambam straalden de Eekhoorn in en het beestje bleef vervolgens doodstil op de tak zitten. Hiervan maakten we snel een foto. De fluisteraar: ‘Ik heb ’n scalpel metneum, ik fiek straks zien vel eraf’. Snel togen we op pad. We gingen naar een rustplaats van onze verre voorouders, de Hunen. Deze maakten een graf en noemden het Bed. In die tijd gingen ze vroeg naar bed, soms alleen, soms met meerdere. Rare jongens die Hunen. We passeerden de boerderij van Berend. De boer deed veel aan verval. Onlangs had hij nog een stuk uit de muur van een bijschuur gereden. Langs de Kolk toogden we naar het zandgat. De Kolk lag er bevroren bij. Koning Winter droeg dezelfde mantel als bij het Bokweekend. De Camping met zijn wasgelegenheid lag er verloren bij. Toch vonden een paar reeën het nodig om ons in de weg te lopen. Snel werden daarvan een paar foto’s genomen. In het zandgat was activiteit, de Bevers hadden een grote dam in de afwatering opgeworpen. In het zandgat hoopte het water zich op in een bult. Zonder natte voeten kregen we het voor elkaar de zandgat te passeren. We verlieten het veilige woud en trokken de snelweg over. Hier geen waarschuwingsbord van Overstekende Zwijnen. We moesten het weer zelf doen. Voorzichtig duwden we Oehoeboeroe de snelweg op. Was het veilig? Snel stak de rest de gevaarlijke weg over. De natuur begon levendig te worden. De vogels waren druk bezig met de inrichting van hun nieuwe stulp, dat kon blijkbaar niet zonder geluid. Gelukkige wij, die genoten hiervan. We hielden halt. We zagen een voorouder. Een voorouder van Vliegend Hert. Bevallig lag de carrosserie van een ree over een tak dood te liggen. Dubbelgevouwen, als een boterham. Waarschijnlijk door een Havik gemakkelijker op te peuzelen. Dubbel van het lachen was de ree wel vergaan. Over vergaan gesproken, de kop ontbrak. Alleen een hoef lag op de grond. Kop weg hoef niet. Een eindje verder zagen we iets roken. Toen we dichterbij kwamen bleek het een mestbult te zijn. Ze zeggen wel eens: ‘Je kunt ruiken dat iemand rookt’. Voor ons lag de bevestiging. Toch blijft roken slecht, de pijp van Bokeloh krijgt er rode plekken van in zijn hals. Door het prachtige prehistorisch landschap zwierven een vijftal varkentjes. Het was fris maar het regende niet. Niet lang daarna betraden we een bosperceel. Hier lag het wetenschappelijk bewijs dat we niet van een tuinslang afstamden. Vele handen hadden loodzware stenen op elkaar gestapeld en er een hutje van gemaakt. En een tuinslang heeft geen handen. Duizenden jaren later deden we dit stapelen opnieuw, nu met stropakken. Tja, het zit erin. Het is een raadsel hoe de Hunen de stenen op elkaar hadden gekregen. Wij waren geen goede SusScrofa’s als wij daar geen oplossing voor vonden. Het was zo simpel. In die tijd lagen de stenen op ijs. Dat gleed zo van de plaats en hup tegenop een helling op van sneeuw. In de lente smolt het ijs en klaar, een hunebed. Op het grafmonument werd een groepsfoto gemaakt. In een nabijgelegen schuilhut dronken we van het meegebrachte bier. Toen we genoeg buikpijn hadden van het koude bier trokken we verder. Door sompige landerijen die vol lagen met vuistbijlen en grote klompen Barnsteen. Die lieten we liggen omdat we nog steeds buikpijn hadden. Buikpijn kregen we ook van die smeerboeren die geen enkel oog hadden voor het milieu. Zelfs de natuur liet zijn afkeer merken door een boomstam zuur te laten kijken. We naderden het Dorgener Moor vanaf de noordkant. Er ontstond nog een discussie over een wildkansel. Deze zou ooit een nest bevat hebben van de Hoornaars, een grote wespensoort. In het Dorgerner Moor vonden we een bankje met een prachtig uitzicht over het veld. Hier werd een Grauwe Kiekendief geplaagd door een paar brutale kraaien. Verder zat het veld vol met ganzen en zwanen. Verderop vonden we ons oude onderkomen, nu geheel vervallen. Thans werd het gebruikt als opvang voor Overige Artikelen. Even later joegen we Oehoeboeroe opnieuw de snelweg op. Toen hij het sein veilig gaf betrad de rest het bronsgroene woud van Groß Dorgen. We passeerden de ‘Vieze Boom’. De Hase Altarm lag er vredig bij, zeg maar zo levendig als een pier. Even later stonden we weer bij het beginpunt, De Ketel. Bambam maakte een begin met het maken van een overheerlijke macaronischotel. De rest liep in de weg of nam een gerstenatje. Die avond was het weer bar gezellig in de Ketel.
Zondag 3 maart 2013.
De zondagmorgen bakte Batman ze bruin met de omeletten en kregen de haringen een augurk als zwemboei. Alweer zijn die nacht de SusScrofa’s een dag ouder geworden. Dat straks al vijfentwintig jaar. Wanneer je op de site alle verslagen nog een keer leest en vooral de foto’s ziet vraag je je af: hoe lang nog. Over vijftien jaar zijn de meesten over de zeventig, Uil is dan een krasse tachtiger. Of dood, maar dat geldt voor ons allen. Om ons een beetje op te vrolijken liepen we de Klein Reussiestocht naar de boerderij van Herr Wulf. Vanaf eind 18e eeuw tot begin 21e eeuw werd deze boerderij door de familie Wulf bestiert. Nu lag het als een ruïne te vergaan met overal omgehakte bomen. Ja hoor, daar knapten we van op. Het terrein bestond uit een boerderij als hoofdgebouw en zo’n tien bijgebouwen. Alle gebouwen hadden hetzelfde beeld, zomaar verlaten, niets opgeruimd, bevroren in de tijd. Het waren stuk voor stuk tijdcapsules. Een werkplaats met een antieke hooiwagen, aan de wand allerlei aandrijfriemen en overal oude onderdelen van vergeten machines. Vliegend Hert trapte weer eens in een vossenklem, gelukkig stond deze niet op scherp maar strompelde hij er slechts over. In een andere schuur vonden we hertenschedels en andersoortig vrolijke klemmen en vallen. Tegelijkertijd dachten we allen aan dezelfde persoon, Schnoing. Langzaam begon het in de schuur naar zwavel te ruiken. We maakten ons uit de voeten en trokken achterlangs richting de personeelsverblijven. Deze stonden vol met koetsen. Met het vergaan van de daken vergingen ook de koetsen. Een koets werd doorklieft door een ingestorte dakspant. Ooit werd een kostbare koets uit een dezer gebouwen gestolen. Als verkenner heb ik nog in de deze koets gezeten. Met hoge ramen en de binnenkant met fluweel bekleedt. In de deuren het familiewapen. Met de diefstal werd de koets een vreselijk lot bespaart, wat is wijsheid. We trokken via het Elfenpad naar de Mittelradde. Vanaf de brug zagen we hoe het landschap was toegetakeld. Met een grijper was her en der grote happen uit de oever genomen. In het gele landschap lag een grote steen die magnetisch was. Een grote klomp oer? Of toch een meteoriet? Die zijn namelijk magnetisch. En kostbaar. We trokken verder en vonden diverse sporen van de vlijtige knagers, de bevers. Waar ooit een uitkijktoren stond, waar ooit slechts fundamenten lagen, daar stond zowaar een nieuwe toren. Van verzinkt staal. Het betreden vergt een enigszins sterke maag, het bleek een heuse zwabbermast. Maar het uitzicht was perfect. Na de nodige foto’s te hebben gemaakt trokken we weer richting Ketel. Even voorbij de droge karpertrap vond Bambam in het rode oerwater een lijk, in een tas. Althans twee blouses die waren verzwaard met een steen. Ooit had iemand hier twee blouses vermoord. Op de terugweg zagen we in de verte een grauwe Kiekendief geduldig op ons wachten. Verveeld wachtte hij of we dichterbij kwamen, toen vloog hij tergend langzaam in de verte weg. Terug bij de Ketel deed onze Eekhoornfluisteraar een poging om de Eekhoorn van jas te ontdoen. Dat lukte natuurlijk niet, het was veel te koud. Bambam’s poging eindigde pas toen de Eekhoorn als compromis zijn staart had ingeleverd. Voor lezers die enigszins trager zijn van begrip, de eekhoorn was door Bambam gevonden nadat het door een auto was aangereden. Het beestje was hierbij gesneefd. Doodstil op de tak was dus letterkijk bedoeld. Het weekend liep ten einde, de boel werd opgeruimd. De wijze Uil en Bambam vertrokken als eersten. Vliegend Hert, Batman en Yeti volgden niet veel later. Het werd weer stil aan het Quinzelpfad nr 1.
[slideshow_deploy id=’2747′]
Geef een reactie