Van 6 tot 12 jaar zat ik op de Gerardusschool op Erica. Mijn vader zei altijd dat slaan een teken van onmacht was. In mijn lagere schooltijd was het bij de meeste meesters en juffen een dagelijkse gewoonte om onmachtig te zijn. Ze verborgen het zelfs niet eens. Ze zouden stil moeten staan bij het feit dat ze, als ze kinderen mentaal of fysiek mishandelen, deze kinderen door de vernedering blijvend konden beschadigen. Eigen initiatief of spontaniteit werd toen als een vorm van brutaliteit gezien. Ze vonden het niet passen in een degelijke Katholieke opvoeding. Hun credo was ´Orde en Tucht dragen goede Vrucht´, het was ´zwieg´n en jaknikk´n´. Juffrouw Hofstede was mijn juf in de eerste klas van de lagere school. Ik was zes jaar. Juf was de zus van Akela van de welpen. Ze was een lieve juf. In die tijd schreven we nog met een kroontjespen die we moesten dompelen in inkt. Daarvoor hadden alle schoolbankjes een ingebouwde inktpotje. Als je heel mooi schreef mocht je van juffrouw Hofstede met rode inkt schrijven. Dat is me één keer gelukt. Alleen ´s morgens. De middag erop was ik de slag alweer kwijt. Evenals de rode inkt. De tweede klas was de tijd van de Beatles (she loves you yeh yeh yeh) die wij zongen als ´slafjoe yeh yeh yeh´. We hadden meester Kaa., zo’n meester die een jaar aan school verbleef en dan met onbekende bestemming vertrok. Hij vond het leuk om met een heuse ganzenpen te schrijven. Bij hem moest ik een getal opnoemen die hij op het bord had geschreven. Onder grote hilariteit van de klas kon ik het getal niet vinden. Hij had het getal met de borstel op het bord gezet. Ik zocht naar een met krijt geschreven getal. Je wou zo je best doen. Meester Kaa liet het gelach te lang duren, daarmee de vernedering. Zonder het zelf te weten kwalificeerde hij zichzelf als een pedagogisch onbenul. Af en toe hadden we een vervanger voor de meester. Dan hadden we les van juffrouw van der Pluim. Toentertijd een mooie jonge vrouw, getrouwd met het werk. Zij ging als ouwe Pluim, zoals toen gezegd, ongebruikt retour. Als juf was ze soms een kreng. Als ze kwaad werd gooide met de krijtborstel. Dat had een houten gedeelte die hard kon aankomen. Als dank moest de delinquent de borstel terug brengen. Juf had namelijk geen zin in lopen. De kwelling was nog niet ten einde. Bij haar bureau stootte ze expres een stapeltje dicteeschriften op de grond. De schriftjes moest je dan weer opstapelen op haar bureau. Bij het laatste schriftje sloeg juffrouw van der Pluim de snoodaard met een liniaal over de vingers. Pas toen was haar wrok gestild. In de derde klas hadden we meester Marie voor een jaar. Hij was pas uit militaire dienst. Een snotaap eigenlijk, zo realiseerde je achteraf. Hij stond recht voor de klas en gaf als een commandant commando’s. Onder zijn arm klemde hij een admiraalsstokje. Had ie gekregen bij het afzwaaien. In de derde klas kregen we als laatste een sinterklaascadeautje. Die mochten we vooraf uitkiezen. Ik koos een vrachtauto beladen met houten balken. Vlak voor Sint kreeg ik te horen dat het cadeautje niet meer in voorraad was. Ik werd afgescheept met een lelijke tankauto. Het zoontje van een bekende middenstander op het dorp, de sponsor, zag ik met de vrachtauto beladen met houten balken weglopen. Opeens was de generaal weg. We kregen meester de Geest, een meester die mij nog lang heugde. Daar was niks geestig aan. Zo stond hij erop dat kinderen eerst op de deur moesten kloppen als ze naar binnen wilden. Menig kind, die door de hoofdmeester voor een boodschapje werd gestuurd, werd bij het betreden van de klas door meneer de pedagoog, ten overstaan van de gehele klas, op een grove manier afgepoeierd. Als je iets verkeerds deed stopte hij je voor straf in de kast. Pas bij huilen mocht je eruit. Onze klas was op de eerste verdieping. Deze meester introduceerde het gescheiden traplopen, eerst de meisjes en dan de jongens. Van hem kregen we te horen dat we bij het traplopen absoluut niet naar boven mochten kijken. Toen ik bij het traplopen naar boven keek zag ik niets. Ik snapte gewoon niet wat de meester bedoelde. Opeens vloog ik door de lucht. De meester, een volwassen man, gaf mij een achtjarig kind, met volle kracht, een trap onder mijn achterste. Ik verging zo van de pijn dat ik de rest van de trap heb gekropen. Ik snapte het nog niet, de meester zweeg. Later begreep ik dat we op deze manier bij de meisjes onder de rokken konden kijken. Het was dezelfde puritein die een naaktfoto van zijn dochter door de klas liet ronddelen. Hij hield daarbij scherp in de gaten wie gniffelde. De viespeuk vertrok een jaar later. Werd leraar in het voorgezet onderwijs in Emmen. Zijn erfenis bestond uit het feit dat hij me liet zitten. De roedel moeten verlaten is zo ongeveer het ergste wat je als schoolkind kon overkomen. De volgende derde klas kregen we de dikbuikige meester Schoffelmeyer. Daarnaast rookte hij ketting. Door ons Wammes Waggel genoemd door zijn aparte manier van lopen. Geen slechte meester, hoewel hij niet te beroerd om af en toe een flinke oorvijg uit te delen. Zo kwam Frans Suelmann met carnaval als cowboy de klas binnen lopen. Niet veel later vlogen een holster en hoed door de klas, Frans had een paar rode oren. Schoffelmeyer hield blijkbaar niet van carnaval. In de vierde klas hadden meester Hermans. Een meester met kastijding in zijn pedagogische gereedschapskist. Bij een brand in het veengebied De Tappelse Bosjes beschuldigde hij mijn buurjongen Herman van brandstichting. Hermans woonde toentertijd in de bocht naar Klazienaveen. Hij had Herman die dag op de fiets via de Ensingwijk naar de Tappelse Bosjes zien rijden. De meester speelde voor rechter en beul. Hermans had immers zijn oordeel klaar. Schoolbanken en stoeltjes in zijn klas vielen om. Alle kinderen zochten verschrikt een veilig heenkomen. De meester velde zijn vonnis. In het midden van de klas werd tienjarig Herman door de meester ‘pedagogisch bijgespijkerd´. In zijn klas speelden we soms slagbal op het veldje naast de school. Het slagplankje was voor de meester een geliefd speeltje. Het betreffende kind, die volgens Hermans enig ‘opvoeding’ behoefde, werd over de knie gelegd. Met het slagplankje sloeg hij dan op het zitvlak. De pedagoog maakte het slaghout eerst een beetje nat onder de kraan. Dan knijpt het beter door. In de vijfde klas hadden we Frater Siardus als meester. De frater kwam dagelijks op zijn Batavus-bromfiets uit Emmen aangereden. Een lieve man maar ook hij deelde soms een oorvijg uit. De oorvijgen van de frater waren katholiek. Een zachte oorvijg maar wel venijnig. Hij had altijd een sleutelbos in zijn hand. Frater Siardus maakte gebruik van een beloningssysteem. Goed gedrag leverde punten op. Op het eind van de week werd een heuse veiling gehouden met punten als betaalmiddel. De frater liet zien dat goed onderwijs wel mogelijk was. In de vijfde klas werd socialisatie tot kunst verheven. Op een middag moest we opschrijven welke school ons leuk leek. Alle papiertjes werden vervolgens bij de frater ingeleverd. Zonder de ouders in te lichten werd de beroepskeuze bepaald. De kinderen hadden er geen notie van dat hun toekomst toen definitief werd bepaald. De kinderen van de middenstand gingen allemaal naar het voortgezet onderwijs. Wat een toeval. Socialisatie had nog meer venijn. Er was een sportdag waar de hele school aan meedeed. Mijn sportprestaties waren altijd bovengemiddeld, stond op alle categorieën bovenaan de lijst (jaren later derde van Drenthe op 100 meter sprint). Toch ging het zoontje van de middenstander Bier Joop (de sponsor?) met de eerste prijs vandoor. Dikke helaas voor mij, met balgooien had zoontje net een centimetertje verder gegooid. Eigenaardig hè? In de zesde klas hadden we de meester Cees Lange, de hoofdmeester. Best wel een lieve haarloze man. Kan nog de veel gehoorde yel herinneren: ‘Op de kop van kale kees houden de vlooien motorrace’. Was met zijn laatste jaren bezig. Half Erica, waaronder mijn vader, had nog les van hem gehad. Oerconservatief, ook niet vies van een mepje. Bij aanvang van de schooltijd luidde de hoofdmeester altijd de bronzen handbel. Na het luiden hield hij de bel bij de klepel vast. Ondeugende kinderen konden rekenen op een tik met het handvat van die bel. Hij sloeg niet hard, maar kwam wel hard aan. Een stuk bonter maakte meester Jansen van de andere zesde klas. Op zich een keurige meester, ware het niet dat hij zijn zelfbeheersing helemaal kon verliezen. Naast het schoolplein hadden we een fietsenstalling. De wanden bestonden uit planken waartussen dikke spleten zaten. Herman Hermans, een negenjarig joch, ratelde met een stok langs de planken. Totdat hem de stok uit handen werd gerukt. Meester Jansen sleepte het kind naar het midden van de schoolplein. Alle kinderen op het schoolplein weken verschrikt uit en vormden spontaan een grote cirkel. Tot afgrijzen van elk kind werd Herman Hermans door de meester met de stok ‘gecorrigeerd’. Een kwade Jansen had ook eens geprobeerd mij te vangen, die 100 meter sprint kwam mij goed uit. Van Jansen geleerd. Een oorvijg af en toe was misschien toentertijd de gebruikelijke wijze van opvoeding, leuke tijd, maar het had ook iets Spartaans.
Geschreven door Henk Beukers
J
jety
20 september 2013 — 00:05
Die tuinman heeft mij een keer de trap afgetrapt omdat ik mijn liniaal had gebroken.
Ik heb dagen lang met dikke knieën en gekneusde polsen gelopen.
W
Wim
13 februari 2014 — 23:03
Mooie tijd gehad op de lagere school ,geen pgs(postgenitaal sydroom) eraan overgehouden ze hadden de handjes wel los maar je kunt ook overdrijven ,het viel nog wel mee. En ome Willem was een schat van een man,vreemd oké,maar ik vind dat het meer aan de anderen lag als je ruxzie met hem kreeg dan aan hem en dat doorzag ons pa.ik vind dat je (te)hem negatief afschilderd groeten Wim