Als 10 jarige schooljongen vormde ik met broer Jos, neef Harry, buurjongen Herman, de vrienden Willie, Eric, Bennie, de gebroeders Henk en Rieks Vinke een hechte kameradengroep op Erica. Met name in de vakantieweken waren we vaak in wisselende samenstelling te zien in het veld ver achter Bennie`s huis of in en om het Ericaase bos. Omdat we een stelletje smeerpoetsen waren die overal in doken moesten een aantal van ons van de moeder een overall dragen. Jos en ik hadden een blauwe overall van onze vader, van de AKU in Emmen. Van verre waren we te herkennen aan onze blauwe ‘clubpakken’. Joop, toenmalig beheerder van het Parochiehuis, riep wel eens: ‘O jee, daor kom`n de blauwe overall`s weer aan’. Op de Kerklaan liep dan zo`n groepje slungels die elkaar probeerden te laten strompelen, wat af en toe onder luid gelach lukte. Voor elk seizoen hadden we zo onze verblijfsgebied op Erica. Vaak was dat het ruime veld, soms in een kapschuur of strobult. Neem de periode vlak na de schoolvakantie, in augustus-september. Die periode hadden we speciaal gereserveerd voor Mariechie. Mariechie was een oud vrouwtje die woonde aan de Kerkweg dichtbij de kruising met de Havenstraat. Eigenlijk was van een kruising geen sprake, de twee straten vloeiden in elkaar over tot Ericaase straat. Vroeger stond in de oksel van deze Y-kruising de bakkerij van Ahlers. Het huis was allang verdwenen maar achter de bakkerij bevond zich een boomgaard die bestond uit appelbomen. Deze boomgaard had de tand des tijds doorstaan. Niemand kwam echter zomaar aan de appeltjes. De appelbomen werden door Mariechie bewaakt alsof de bomen de hare waren. Wanneer we in augustus als grote blauwe spreeuwen neerstreken in de boomgaard ging het ons helemaal niet om de appels. Toch waren ze op dat moment voor ons de lekkerste appeltjes op Erica. De boomgaard bestond uit zo`n zevental appelbomen met vruchten die allemaal verschilden van kleur en smaak. Bakker Ahlers had toentertijd vast lekkere appeltaarten in de aanbieding. Al vroeg in de middag klommen we met veel kabaal in de bomen. Ondertussen keken we met een schuin oog verwachtingsvol naar het huisje van Mariechie naast de boomgaard. Zelfs de achterbuurjongen van Mariechie, Bennie Benes, liet zich die middag het plezier niet ontnemen en nam plaats in een van de fruitbomen. Het duurde niet lang of achter het huisje bewoog iets. Reikhalzend probeerden we te ontdekken of daar al iets sudderde. En ja hoor, daar kwam ze aan, onze Mariechie. Niks oud vrouwtje, eerder een felle. Als door een Hoornaar gestoken kwam ze de boomgaard oprennen. Haar knuistje ging omhoog, ‘kom d`r uut rotjong`n, blief van mien appels af!’ krijste ze. Dat was Mariechie ten voeten uit. Glunderend namen we positie op de onderste takken. Het feest ging beginnen. Het vrouwtje kon uiteraard niet meer in de boom klimmen, dat wisten we al jaren, we waren dus veilig. Wat ze wel kon deed ze met volle overgave: het gooien met appels. Appels lagen her en der op de grond, ze had dus genoeg munitie. Telkens als ze een salvo naar boven gooide, soms gepaard met gejuich van ons, maakte dat ze weg kwam. Door de zwaartekracht kwamen de appels immers weer terug, Mariechie was niet gek. Wanneer het weer veilig was voor haar, nadat de laatste appel was teruggevallen, stoof Mariechie weer naar de plek onder de bomen om nieuwe appels voor het volgende salvo te rapen. Ondertussen kreet ze allerlei verwensingen uit richting onze zijde. Voor ons was het allemaal niet gemakkelijk hoor, het was hard werken! Door de slappe lach verloren we bijna de controle over onze armspieren. We hadden de grootse moeite om niet uit de boom te donderen. Daar moesten we toch ook niet aan denken, we konden wel op Mariechie vallen en haar verwonden. Die risico wilden we absoluut niet nemen, we konden haar niet missen. Bovendien was het pas augustus. Mariechie en wij hadden nog alle tijd, de appeloogst was nog lang niet voorbij. Op het laatst kwam het vrouwtje tot de conclusie dat appels gooien geen optie was. Hier paste grover geschut. Scheldend en tierend verdween ze in haar schuurtje achter het huis. Na wat rommelen kwam ze vervaarlijk aanlopen met een mestvork. Elke blauwe spreeuw ging nu een takje hoger. Het was tijd voor de volgende act. Hier kregen we pas waar voor onze appels. We verheugden ons op het volgende schouwspel en keken verwachtingsvol naar beneden. Daar stond een heuse razende heks die geen bezemsteel maar een mestvork naar boven smeet. Elke keer dat de vork de onderste tak raakte riepen de blauwe spreeuwen simultaan van oeoeoeoe en ahhhhh. Echt, we leefden met haar mee en wilden haar niet teleurstellen. Vooral het wegsprinten van het oude vrouwtje na het opwerpen van de mestvork deed telkens opnieuw een lachsalvo opwellen. Wat een sprint kon ze nemen voor een tachtigjarige. Maar Mariechie werd moe, ze was per slot van rekening ook de jongste niet meer. We hadden daar begrip voor en hadden geen bezwaar dat ze even naar huis wandelde voor een korte pauze, als het maar niet te lang duurde. ‘Wacht maar rotjong`n’, schreeuwde de kleine feeks ons toe, ík haal Teunis erbij’. Teunis was haar man en hield niet van appels. Teunis hield overigs nergens wat van maar had thuis niets te zeggen. Ondertussen fluisterden we onderling: ’He`j `t al heurt? Ze haalt Teunis d`r bij’. Handenwringend zaten we ons te verkneukelen op het slotstuk. Het duurde niet lang. Daar kwam Teunis aangesloft. Een verveeld uitkijkend oude man met zijn handen in de zakken die duidelijk helemaal geen zin had om die rotjongens in de appelbomen weg te sturen. Teunis had een talent waar we allemaal erg trots op waren. Teunis had namelijk een enorme schat aan scheldwoorden. Met zijn handen nog steeds in de zakken nam hij plaats onder de bomen en keek naar boven, ‘Ik snie joe van boov`n tot benee`n open, stukk`n galgenaas’, schold hij dan. Dat ging zo een aantal minuten door waarbij we de ergste ziekten en aanverwante complicaties naar onze hoofden geslingerd kregen. Vol bewondering zaten we hem aan te gapen. Wauw, waar haalde hij het toch allemaal vandaan. Hier kon je nog eens wat van leren. Buurjongen Bennie kreeg het nu erg moeilijk, bij elke nieuwe verwensing schoot hij nog verder in de lachstuip. Bennie was nog niets gewend, wij waren al veel verder. Dusss. Op gegeven ogenblik was het stil. Teunis was door zijn repertoire heen. Zwijgend, zijn handen bleven in de zakken, draaide hij zich om en liep terug naar huis. Wat mochten wij die man graag. We riepen nog net niet ‘tot morgen Teun’. De voorstelling was voor die middag voorbij. We verlieten de boomgaard en gingen het veld in om hutten te bouwen. Met het verstrijken der jaren veranderde er iets bij Mariechie. Ze werd oud, ze kwam niet meer naar buiten. Bezorgd gooiden we vanuit de bomen een paar appels tegen haar voordeur. Mariechie bleef echter weg, Teunis ook. Voor ons was het niet meer leuk. Als het zo moet. Voornamelijk uit protest bleven wij ook weg. Het jaar erop bleef de boomgaard leeg van blauwe spreeuwen, de appels werden rijp, vielen op de grond en kregen een roemloos eind in het hoge gras.
Geschreven door H. Beukers
Geef een reactie