Ooggetuigeverslagen zijn zeldzaam en daarom waardevol. Een verslag uit de eerste hand is meestal spannender dan een tweedehands opgetekend verhaal.
Een stadsjochie in Erica, hongerwinter ‘44-‘45
Ik groeide op in een arbeiderswijk in Utrecht. Er was in de steden niets meer te eten in de winter van ’44. Kerkelijk organisaties regelden wel eens kindertransporten naar het ‘magische’ gebied boven de IJssel waar wel eten was. Mijn moeder slikte haar trots (zij was niet-kerkelijk) en vroeg of ik als 10-jarig jongetje met de kinderen uit de buurt mee mocht op transport naar onbekende bestemming. Ik vond een heel avontuur. Er was een gids bij met een band om zijn arm maar omdat er ook een volwassen man meereisde richting het Noorden gaf deze zijn kostbare vracht snel over aan deze onbekende en ging zelf lekker naar huis. Na een tocht met overnachting en keuring in Zwolle kwamen we tegen het donker aan in Hardenberg en bleek dat ze helemaal niet op ons zaten te wachten daar: er was geen plek. We werden midden op het plein een-voor-een op de wagen gezet en aangeboden aan de mensen. Uiteindelijk werden alle kinderen gekozen behalve een grote jongen van 16 en ik. Wij aten zeker te veel. Wat voelde ik me rot dat niemand me wilde hebben! ‘Wat moeten we nu met die twee?’ vroegen ze zich waarschijnlijk toen af… Gelukkig kwam er bericht dat in Erica nog wel plek was en de onbekende reiziger nam ons de volgende dag met paard en wagen mee tot Coevorden. Hij regelde nog transport tot Schoonebeek maar daarna moesten we alleen verder lopen naar Erica (bijna 7km!) waar de dominee gebeld was en ons verwachtte.
Die ging rondbellen of iemand ons wilde hebben en ondertussen mochten we zijn verjaardag meevieren. Toen niemand gevonden was sliepen we in de consistoriegebouw bij de kerk. Die kerk is later in de 60er jaren afgebrand. Ik werd de volgende dag ondergebracht aan de overkant van de verlengde Vaart (ZZ) bij bakker Ax en zijn vrouw en twee dochters waar ik het best naar mijn zin had. De meiden vonden zo’n klein broertje wel leuk en er was veel bedrijvigheid. Die andere jongen trof het minder goed: die was nogal eenzaam bij een oud stel, fam. Rikke aan de NZ van de Vaart. De bakker had de ziekte van Parkinson en moest enorm hard werken. Toch namen ze mij erbij. Ik weet nog dat ik bij aankomst door de winkel naar de zitkamer erachter liep met de dominee en dat ik een beetje werd ondervraagd bv. over welke krant mijn ouders lazen: ze keken elkaar wel even aan toen ik zei ‘het Volk’! Ze hadden geen christelijk jongetje maar een rooie rakker onder hun hoede genomen! Maar ik paste mij aan, ging naar de ‘School met de Bijbel’ met de Drentse kinderen. Bakker Ax ging aan tafel altijd hardop bidden met de pet over zijn ogen. De dochters Aaltje en Jannie waren ongeveer 20 en 15. Ik ging mee naar de kerk waar Aaltje, de oudste dochter, jeugdleider was. Daar leerde ik psalmen en gedichten en zong hard mee “tot ‘s Heeren lof en prei”. Elke Zaterdagmiddag werd ik gewassen in een teil in de warme bakkerij. Ik had daar een lekker bed in een van de twee bedstedes maar soms moest ik die delen met de bakkersknecht. De eerste knecht was wel aardig maar de tweede knecht had een hekel aan ‘die stadse mensen’ en pestte mij nogal. De knecht ging met de merrie overdag brood venten tot aan Klazienaveen en omliggende plaatsen. Ik genoot als stadsjongen van het buitenleven, al was het minder leuk dat ik een keer in de beerput achterin de tuin stapte (varkensmest met stro, waardoor je niet zag dat het vloeibaar was) en met de ijskoude tuinslang afgespoten moest worden!
Toen de bruggen over de Vaart stuk waren kon ik een poos niet naar school. De Duitsers hadden namelijk alle bruggen opgeblazen met dynamiet om de geallieerden tegen te houden. De bewoners keken toe hoe de dynamiet werd geplaatst en vroegen om een waarschuwing als het zou gaan gebeuren. Maar dat deden ze mooi niet – ze maakten alleen een armgebaar van ‘nu wegwezen’ toen het al begon en we renden zo hard we konden de wei in. Een stuk hout zeilde als een propeller door de lucht en belandde vlak naast mij. Bij thuiskomst bleek de winkelruit van de bakkerij etalage gesneuveld. De brug was een trambrug (de Oosterveensche trambrug) en de rails maakten een bocht achter onze huizenrij langs. Ik zag eens uit mijn slaapkamerraam aan de achterkant van het huis een tramwagon rijden, ik geloof met Duitse militairen erin. Als kind begreep ik er niet veel van natuurlijk maar ik kreeg wel verhalen mee over verzet in het dorp, volgens mij was onze schoolmeester er ook bij betrokken. Op een dag was er rumoer bij de brug en toen bleek dat verzetsmensen hun wapens in het water aan het gooien waren. Er was zeker gevaar voor ontdekking. Het halve dorp keek toe dus ze wisten er allemaal van. Er was ergens een Poolse onderduiker maar ik weet er het fijne niet van. Wel weet ik dat het met de bevrijding een vrolijke chaos was – iedereen ging op het dorp vaderlandse liederen zingen – ‘Wier Neerlands bloed door d’aderen stroomt’ en het Wilhelmus. Onderduikers en Engelse piloten liepen vrij rond of reden op auto’s door de straat en de verzetsmensen schoten in de lucht. Ik liet mij helemaal meeslepen – dacht dat alle regels nu toch zeker niet golden bij zoiets bijzonders – en had niet in de gaten dat de bakker en zijn dochters al uren naar mij op zoek waren. Het duurde na de bevrijding nog een paar maanden voor ik naar huis ging – mijn ouders begrepen niet dat ik maar niet kwam – en toen ik eindelijk onderweg was kwam ik ineens mijn vader tegen op de fiets die mij zelf maar was komen halen. Dat was een weerzien! Hij ging eerst met mij terug naar Erica om de familie Ax hartelijk te bedanken voor hun goede zorgen.
Ik ben later getrouwd met een Katholieke kleuterjuf en geëmigreerd naar Zuid Afrika waar ik nu nog woon. Toen ik met mijn gezin in 1968 voor het eerst weer in Nederland was hebben we de bakker en zijn dochters opgezocht. We hielden contact en later toen de bakker al was overleden vertelde een van de dochters dat hun vader mij wel had willen houden. Daarom was hij zo traag om mij naar huis te sturen. Hij was erg gehecht aan mij geraakt en zou dan een opvolger voor de bakkerij hebben gehad. In dat geval was ik in plaats van Zuid-Afrikaan een Ericaan geweest en bakker bovendien!
Nol Timmermans, nu 86 jaar
Geef een reactie