Eendrachtstraat

Ik was twee jaar toen we verhuisden van de Havenstraat naar de Eendrachtstraat op Erica. Het was 1958. Het was de tijd waar we nog geloofden dat schapenwolkjes uit echte schapen bestonden. Mijn eerste onzekere stapjes deed ik op het tegelpad voor het huis. Om vervolgens bruut omgekegeld te worden door het iets oudere buurmeisje. Deze zag in mij een bedreiging. Vooralsnog begon mijn verblijf aan de Eendrachtstraat in een loeiende huilbui. Het leven zag er toen anders uit. Om te beginnen was vrijwel elke vrouw huisvrouw. In die tijd hadden huisvrouwen veel onderling contact. Elk gebeurtenisje was binnen de kortste tijd bij iedereen aan de Eendrachtstraat bekend. Nog een gewoonte uit die tijd was dat elke vrouw trachtte een hele volkstam uit te broeden. Een gezin van acht tot vijftien kinderen was heel normaal. Het gevolg van deze enorme kinderschare was dat het altijd druk op straat was. Elk kind had een autoped, een step, we konden daar behoorlijke snelheden mee halen. Wij hadden een speciale autoped, vader had er een soort van zijspan aangemaakt. We gingen zo snel met de autoped dat de hak van de schoen bijna de nek raakte. Totdat een opvoedkundige ontdekte dat een autoped niet goed was voor het kind. Één been werd teveel getraind, er zou scheefgroei ontstaan in de bekkens en benen. Bovendien was het lastig veterstrikken met één zo´n lang been. De autoped verdween later volledig uit het straatbeeld. In de herfst kregen we van vader een proppenschieter. Daar konden we eikels mee wegschieten. We besloten op de kerkweg een auto of een fietser neer te schieten. Spoedig kwam daar een grote witte auto aangereden. PLOP PLOP PLOP deden onze proppenschietertjes. POING deed de auto en deze stopte. Uit de auto stapte onze achterbuurman, Gerard ‘bakker’ Kolker. Deze bekeek eerst zijn auto en wierp toen zijn blik op een achttal grote kinderogen. Hij begon vertederend te glimlachen en zei dat we ‘noar huus moesten goan’. Hij stapte in de auto en verdween richting Emmen. We renden vlug naar huis, hadden we toch bijna een auto doodgeschoten! In de winter met sneeuw vulde de straat zich met sleetjes. We waren op straat druk aan het sleetje glijden toen een auto verscheen. Het autootje, een Renault 4, stopte en een vrouw verscheen. Het was zuster Nikkebokke, de wijkverpleegster. Deze keek vertederend op ons neer. Ze kwam met een leuk idee. De sleetjes konden worden vastgeknoopt aan de achterbumper. Zo tufte die winterdag een Renault 4 de Eendrachtstraat uit met daarachter een vijftal sleetjes met kinderen die kraaiden van plezier. We mochten zelfs kiezen waar we naar toe wilden. We gilden dat we graag naar het kerkenbos wilden. Het autootje met de sliert sleetjes verdween in het kerkenbos. Een kwartier later verscheen een vijftal kinderen die elk hun sleetje door de sneeuw trokken. Waar was zuster Nikkebokke? Het Renault 4tje met zuster Nikkebokke zat achter in het bos muurvast in de sneeuw. Daar gingen we niet op wachten, we hadden die middag wel wat meer te doen. Op de Eendrachtstraat gebeurde namelijk altijd wel wat. Broertje Wieling was een oudere buurjongen. Broer organiseerde speldagen met heuse prijzen. Hiervoor offerde hij zijn speelgoed op. Zo ook die dag waarbij Broer een spoor uitzette op de Eendrachtstraat. Met krijt had hij grote massieve pijlen getekend op de tweehonderd meter lange Eendrachtstraat. Wij van huize Beukers hadden geluk, wij waren buurjongetjes van Broertje Wielink. Daarom trok hij ons altijd voor. De kinderen van de Eendrachtstraat verzamelden zich op de T-kruising met de Duikerstraat. Met veel kabaal werd de speurtocht gestart. Alleen de kinderen van huize Beukers presteerden om te verdwalen. Toch kregen we van Broer een prijs. Triompfantelijk liepen we met onze prijzen naar de overige kinderen. Vooral van trillende onderlipjes schenen we te genieten. Vrijwel alle huizen aan de Eendrachtstraat kenden we bij naam. Zo had je familie Hoogland, Exel, Veenstra, Middendorp, Wielink, Reuvers, Peters, Immink, Bies en op het eind van de straat, de Groot. Wanneer we ´s avonds in bed lag hoorde we de honden in de verte blaffen. We herkenden elke hond aan het blaffen. Aan de Eendrachtstraat werd het pas laat stil. In die tijd was er nog geen aardgas, velen stookten op turf. Ieder kon toen een stuk veen voor een seizoen afhuren. De turven moest zelf gestoken worden en die werden later gestapeld om te drogen in de wind. Dan was het klaar om vervoerd te worden naar huis. Wanneer het zover was verscheen een vrachtauto van firma Van de Cappele. Een oude Amerikaanse legertruck waarvan de silhouet van de ster op de moterkap nog zichtbaar was. De cabine was rood gespoten en het dak wit. Van de Cappele loste de lading turf voor het huis van de klant. De Eendrachtstraat was die morgen niet doorgankelijk, niemand die zich er druk om maakte. De turven moesten naar de voorraadschuur achter het huis. Iedereen hielp mee, ook de kinderen. Autopedjes, kinderwagentjes of karretjes werd met vier turven volgeladen, moeizaam begon de reis naar achter het huis. Nadien kreeg elk kind een snoepje. Turf werd gestookt in een haard en het vullen was niet ongevaarlijk. Ik besloot mijn moeder een handje te helpen. Met de pook haakte ik voorzichtig het dekseltje uit de ringen. Je keek zo in het zwelgende vuur. Ik pakte een turf en mieterde dat in de kachel, nog een turf volgde. Toen zag ik de verpakking van een tarwobrood. Die propte ik voor de helft in opening van de kachel, snel trok ik mijn handen terug door de hitte. Het nog uitstekende deel van de verpakking van de tarwobrood werd langzaam bruin. Ik zag geen gevaar en stond er met mijn neus bovenop. Plotseling schoten de vlammen hoog uit de kachel. Precies tot aan het witte laken die boven de kachel hing te drogen. Nu werd het toch langzaam tijd om moeder te roepen. Die middag ging de laken op aan de vlammen, evenals mijn wenkbrauwen en wimpers. Gelukkig wist moeder de brandende laken naar beneden te trekken en te doven met haar voeten. Ik kreeg die middag het dringende advies om het vullen van de kachel voortaan aan vader of moeder over te laten. Nou, vooruit dan maar. Aan de Eendrachtstraat hebben we zo´n vijf jaar gewoond. Toen we vertrokken was de huisraad hoog opgestapeld op een wagen, deze werd getrokken door onze toekomstige buurman Brink. De buurman deed er een aantal keren over en alle keren liepen de kinderen van huize Beukers er gedwee achter. Bij de laatste keer kon je, als je goed luisterde, de regendruppels op de kachel horen sissen, die was brandend opgeladen! Die dag verhuisden we naar een nieuwe bestemming aan de Havenstraat. Daar moesten we opnieuw een plek veroveren op de kinderen aldaar, daarover later meer. Vooral door nieuwgierigheid gedreven kwamen de kinderen van de Eendrachtstraat op hun fietsjes nog één keer kijken. Het leven op de Eendrachtstraat ging echter snel verder, de kinderen bleven hierna weg, afscheid werd niet eens genomen.

Geschreven door H. Beukers.


Geplaatst

in

door

Tags:

Reacties

3 reacties op “Eendrachtstraat”

  1. J.H. Sibum (Hans) avatar
    J.H. Sibum (Hans)

    Even over dat stukje over de Kerklaan. Het is een misvatting dat de opslagruimtes voor de 2 lijkwagens, te maken had met het geloof. Het waren 2 algemene verenigingen, een voor achter op erica en een voor de peel. Achter op Erica was mijn vader Berend Sibum 38 jaar voorzitter, secretaris was Piet Doek en penningmeester Bertus Lubbers, een bestuurslid was Jantienus Vos wonend bijna in Zuid Barge. Na mijn vader werd mijn Broer Willie Reuvers voorzitter en zorgde hij voor een fusie. De vereniging uit de Peel had als voorzitter Herman Hofstede en als penningmeester Horstman, dus ook algemeen. Ik hoop dat je hier wat aan hebt. Verder geniet ik van de verhalen, die ik soms ook in andere varianten heb gehoord. bijvoorbeeld de spoken bij de kerkhofpoort. Mijn moeder Siene Whekamp werd daags voor kerstmis 1941 weduwe door het overlijden van haar man Jans Reuvers, zij woonden toen in het huis waar later Stuurwold woonde, tegenover verzekerings Minne Beukers. Er was iets op school waar een van de ouders verwacht werd. Dus eerst oppas regelen bij de bij hun buren die onder dezelfde kap woonden. Zij vroeg aan de zoon Willie Kempers of die wilde oppassen, maar die had andere zaken te doen en het echtpaar Kemper had ook al andere afspraken. Dan maar vragen of ze bij Beukers konden blijven, dat kon want Minne bleef thuis op de kinderen passen en siene Beukers ging met mijn moeder naar school. Toen ze terug kwamen voltrok zich het verhaal met die krakend opengaande poort met 2 figuren in een wit kleed. Die avond was er ook een meester aanwezig die in de kost was bij Bakker Ahlers, en die overkwam het zelfde tafereel. Allen fietste hij niet door naar zijn kosthuis maar reed direct door via de kerkweg naar dikke Velt. Veldwachter Velt ging van de achterkant het kerkhof op en gaf de spoken een flink pak rammel, toen zij het uitschreeuwden van pijn merkte Velt op dat geesten geen geluid maakten. mijn moeder kwam er achter dat buurjongen Willie 2 weken niet kon zitten. In october 1943 is mijn moeder hertrouwd met mijn vader die sinds 2 dagen na kerst 1940 weduwnaar was van Marie Einhaus. 2 mijn broers zijn getrouwd met hun vroegere buurmeisjes van tegenover hun.

    Ik wens je nog veel schrijfplezier, want dan heb ik veel leesplezier.

    met vriendelijke groet,

    Hans Sibum

    1. Vliegend Hert avatar
      Vliegend Hert

      Hans,
      bedankt voor je schrijven.
      Ik zou willen dat ik vaker van deze commentaren kreeg.

    2. H. Beukers avatar
      H. Beukers

      Beste Hans,
      In eerste plaats bedankt voor je reactie.
      Ik wil graag nog even babbelen over het feit dat, volgens jou, het is een misvatting is dat de opslagruimtes voor de 2 lijkwagens te maken had met het geloof.
      Volgens jouw stelling waren het 2 algemene verenigingen.

      De verdediging van mijn artikel baseer ik in eerste instantie op het feit dat in die tijd sprake was van een sterk verzuilde samenleving. Elk gezindte had als fundamentele bestaansrecht: het geloof in God en het ‘hiernamaals’. Ze hadden hieromtrent eigen handelingen en rituelen. Een van de twee koetsen had bijvoorbeeld midden op het dak een groot kruis. Dit symbool was bij de Protestanten ‘not done’. Deze koets werd voornamelijk gebruikt door de Katholieken. Maar ook de keuze van het paard voor de koets was afhankelijk van gezindte.
      Ik kan me moeilijk voorstellen dat in die tijd uitgerekend een begrafenisvereniging een algemeen signatuur had en hiermee een uitzondering vormde op de verzuiling.
      Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat mijn ‘moeilijk kunnen voorstellen’ subjectief van karakter is.

      Er werden in die tijd enkele praktische oplossingen gevonden die boven de gezindte stonden.
      Was de wens aanwezig dat de koets getrokken moest worden door twee paarden, dan werd het andere paard er gewoon bijgehaald.
      De ‘bekleding’ van de paarden was gelijk, w.s. om bovengenoemde reden.
      Uit je reactie meen ik op te maken dat je, bij de bepaling van het algemeen signatuur, bent uitgegaan van de structuuropbouw van het bestuur.
      De door jouw genoemde namen zijn niet onder een bepaalde gezindte te vangen.
      Het koetshuis stond op openbaar terrein naast de woning van veldwachter Veld.
      Boven genoemde punten pleitten allemaal voor een algemeen signatuur van de begrafenisvereniging.

      Zou het mogelijk kunnen zijn dat een begrafenisvereniging van algemeen signatuur voor elk gezindte (en daarbuiten) hun eigen begrafenis faciliteerde?
      Op Erica, in die tijd van verzuiling, erg ruimdenkend en modern, toch?

      P.s. Het koetshuis werd begin jaren zestig gesloopt, de stenen verdwenen in de fundering van de schuur van mijn oom.
      De zwarte kleden van de paarden gingen naar begrafenisondernemer Van Ommen aan de Kerklaan, de oom van mijn moeder.
      Een van de paardenkleden kreeg mijn moeder om ‘broeken van te maken’.
      Het stof was te dik en het stonk bovendien, het werd verbrand in een brandgat achter ons huis.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *